Oordeel 2018-78, zorgvuldig, psychiater, combinatie van psychiatrische en somatische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing
Depressie, onafhankelijke psychiater geraadpleegd, met grote behoedzaamheid gehandeld
Patiënte leed aan een ernstige en terugkerende depressieve stoornis, daarnaast was er ook sprake van ongeneeslijke longkanker. Haar euthanasieverzoek werd vooral ingegeven door haar psychische klachten. De behandelend psychiater van patiënte raadpleegde een onafhankelijk psychiater. Die concludeerde dat de mogelijkheid dat depressie binnen de beperkte levensverwachting van patiënte nog te genezen was, minimaal was.
De commissie oordeelt dat de arts met grote behoedzaamheid – die nodig is als het lijden in overwegende mate voortkomt uit een psychiatrische aandoening – en ook voor het overige zorgvuldig heeft gehandeld.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënte, een vrouw van 50-60 jaar, leed sinds bijna twee decennia aan een ernstige recidiverende depressieve stoornis met actieve suïcidale gedachten. Zij was hiervoor diverse malen opgenomen en uitgebreid behandeld volgens protocol, onder meer met meerdere ECT-behandelingen en een MAOI-behandeling. Dat had geen effect gehad, de depressie was therapieresistent.
Daarnaast was bij patiënte een longcarcinoom met metastasen naar de hersenen vastgesteld. Zij had een beperkte levensverwachting. Voorts was er sprake van hartfalen. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënte bestond uit het zich elke dag zeer somber voelen, gepaard gaande met hevige interne onrust. Zij had geen enkele levenslust en kon nergens van genieten. Ook was patiënte cachectisch en kon zij niet meer uit bed komen. Zij was volledig afhankelijk van zorg. Zij leed onder het gebrek aan perspectief in haar leven.
Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.
De arts, haar behandelend psychiater, raadpleegde vier dagen voor het overlijden een onafhankelijke psychiater met expertise op het gebied van stemmingsstoornissen. De onafhankelijke psychiater concludeerde dat patiënte ondraaglijk leed onder de depressieve stoornis. De depressie was uitvoerig en lege artis behandeld. De mogelijkheid dat er binnen de levensverwachting van patiënte nog iets werd bereikt om de depressie te verbeteren was minimaal.
De onafhankelijke psychiater concludeerde dan ook dat er geen redelijke andere oplossing was voor de verschillende aandoeningen van patiënte. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had tijdens een eerdere opname, ongeveer zes maanden voor het overlijden, al met de arts over euthanasie gesproken. Zij onderging daarna nog behandelingen, zonder succes. Na een suïcidepoging werd zij wederom opgenomen en uitte zij haar euthanasiewens. Twee weken voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.
De door de arts geraadpleegde onafhankelijke psychiater constateerde, vier dagen voor het overlijden, dat patiënte in staat was tot een adequate afweging van haar belangen. Patiënte was wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.
De arts concludeerde dat de euthanasiewens van patiënte doorleefd en weloverwogen was. Er was sprake van een consistent verzoek. Volgens de arts was er ook sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte één dag voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie overweegt dat een arts in het geval een euthanasieverzoek in overwegende mate voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid dient te handelen. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.
De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld, onder meer doordat hij een onafhankelijke psychiater heeft geraadpleegd, die concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek, er sprake was van uitzichtloos lijden en er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.