Oordeel 2019-78, specialist ouderengeneeskunde, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd

Ook psychische klachten, onafhankelijk psychiater geraadpleegd, orgaandonatie

Patiënt had naast een somatische aandoening ook psychische klachten. De somatische klachten waren echter in hoofdzaak de grondslag voor het euthanasieverzoek. Er is een onafhankelijk psychiater geraadpleegd. Patiënt wilde zijn organen doneren. 

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 40-50 jaar, leed al een lange tijd aan dunnevezelneuropathie. Aan de hand van een veelheid aan behandelingen, waaronder ambulante ondersteuning, is tevergeefs getracht het lijden te verlichten. Voorts vermeldde de medische voorgeschiedenis een depressieve stoornis en persoonlijkheidsproblematiek.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit chronische pijn in de ledematen. Ook was er sprake van chronische vermoeidheid. Alle activiteiten vergden enorm veel energie. Patiënt lag het grootste deel van de dagen noodgedwongen op de bank. Patiënt leed onder de gedwongen inactiviteit en de uitzichtloosheid van de situatie. Hij voelde zich moegestreden en wilde waardig sterven. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.

Ongeveer vier maanden voor de levensbeëindiging vond een second opinion door een anesthesioloog, tevens pijnspecialist plaats. Op advies van deze anesthesioloog werd patiënt nog behandeld met ketamine, waardoor de klachten echter niet verminderden. Ook vond nog een onderzoek plaats naar het eventuele bestaan van de borrelia bacterie en andere bacteriën, waar niets uitkwam. Hierna vond ongeveer twee maanden voor de levensbeëindiging een onderzoek door een onafhankelijk psychiater plaats. Deze psychiater concludeerde dat er geen sprake was van actuele psychopathologie of een persoonlijkheidsstoornis, die op het euthanasieverzoek van invloed waren.

Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts kon het verzoek om levensbeëindiging echter niet honoreren. Daarna wendde patiënt zich ongeveer twaalf maanden voor de levensbeëindiging tot het Expertisecentrum Euthanasie.

De arts heeft zes keer met patiënt gesproken. Het eerste gesprek vond ongeveer tien maanden voor de levensbeëindiging plaats. Gedurende het eerste gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. In de daaropvolgende gesprekken heeft hij het verzoek tegenover de arts herhaald.

De eerdergenoemde psychiater achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek.
De arts was ervan overtuigd dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, tevens specialist ouderengeneeskunde. De consulent bezocht patiënt ongeveer een maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. In het consultatieverslag nam de consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent achtte het verzoek weloverwogen en vrijwillig. Patiënt overzag de consequenties van zijn verzoek. In het verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

Patiënt wilde organen doneren. Om die reden werd de levensbeëindiging op verzoek in het ziekenhuis uitgevoerd. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de commissie gebleken dat in het onderhavige geval de somatische klachten in hoofdzaak ten grondslag lagen aan het euthanasieverzoek van patiënt. De door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater concludeerde immers dat er geen sprake was van actuele psychopathologie of een persoonlijkheidsstoornis, die op het euthanasieverzoek van invloed was. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt, van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en dat er geen voor patiënt redelijke behandelmogelijkheden meer waren.

Na het bestuderen van het dossier is de commissie verder tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat deze in dit geval geen nadere motivering behoeven. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.