Oordeel 2019-54, zorgvuldig, huisarts, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Verlaagd bewustzijn
Na het inzetten van de sedatie ontwaakte patiënt niet meer, ondanks staken van deze medicatie. De commissie overweegt dat patiënt weliswaar in een toestand van verlaagd bewustzijn was, maar dat het inhumaan zou zijn af te wachten of patiënt nog zou ontwaken. Het was niet duidelijk of patiënt nog lijden ervoer. De consulent had patiënt gezien voor de start van de sedatie.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënt, een man van 70-80 jaar, werd ongeveer vier maanden voor het overlijden een oesophaguscarcinoom vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. De laatste weken voor het overlijden verslechterde de situatie van patiënt snel.
Het lijden van patiënt bestond uit slikproblemen waardoor hij nauwelijks nog kon eten en uit steeds verdergaande immobiliteit. Patiënt, die altijd een zelfstandige man was geweest, was in korte tijd tot vrijwel niets meer in staat. Hij was volledig afhankelijk van de zorg van anderen geworden en was bedlegerig geraakt. Hij leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie, het verlies van zelfredzaamheid en kwaliteit van leven. Patiënt wilde een verdere aftakeling niet meemaken en wilde op een waardige manier afscheid van het leven nemen.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Vijf dagen voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Nadien heeft hij zijn verzoek tegenover de arts herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt drie dagen voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
Patiënt is één dag voor het overlijden uit bed gevallen waarna er veel onrust bij patiënt heerste. De arts heeft hierop in overleg met patiënt besloten om hem te sederen, met de intentie hem te laten ontwaken zodra het verslag van de consulent zou zijn ontvangen en de euthanasie uitgevoerd zou worden. Voorafgaande aan de sedatie was patiënt heel duidelijk over zijn euthanasieverzoek. Patiënt wilde op een korte termijn door middel van euthanasie overlijden, ook indien hij niet meer bij kennis zou komen.
Op de dag van de uitvoering is patiënt niet meer wakker geworden, ondanks het feit dat reeds meer dan achttien uur geen sederende middelen werden toegediend.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Ten aanzien van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden overweegt de commissie het volgende.
Het is voor de commissie vast komen te staan dat patiënt als gevolg van het starten van de palliatieve sedatie in verband met onrust, ten tijde van de uitvoering in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. De commissie stelt vast dat voordat patiënt in een toestand van verlaagd bewustzijn geraakte, patiënt de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie had verzocht, er reeds een gesprek had plaatsgevonden tussen patiënt en de consulent, die oordeelde dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan, en de arts voornemens was het verzoek van patiënt in te willigen.
Gelet op het voorgaande oordeelt de commissie dat ondanks het feit dat patiënt in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde in dit geval de uitvoering van de euthanasie in overeenstemming met de wettelijke zorgvuldigheidseisen is geschied. De commissie overweegt daartoe als volgt. Een toestand van verlaagd bewustzijn behoeft niet te worden opgeheven dan wel het einde daarvan te worden afgewacht met het enkele doel om de patiënt de ondraaglijkheid van het lijden tegenover de arts te laten bevestigen. Dat zou inhumaan zijn (EuthanasieCode 2018, blz. 51).
De commissie vindt het bovendien ongewenst om een patiënt die, zoals in de onderhavige casus, na zijn verzoek en na het bezoek van de consulent, gesedeerd is en, na het staken van het toedienen van het dormicum niet direct ontwaakt, de uitvoering van de euthanasie te onthouden om reden dat die patiënt op dat moment het lijden mogelijk niet ervaart. Dat is mogelijk anders indien vast staat dat die patiënt niet meer tot bewustzijn zal komen, maar daarvan was in casu geen sprake. Denkbaar was in dit geval dat patiënt weer zou ontwaken en zijn lijden weer zou gaan ervaren, terwijl hij nadrukkelijk had aangegeven de uitvoering van de euthanasie ook te wensen als hij niet meer zou ontwaken.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.