Oordeel 2023-059, zorgvuldig, combinatie van aandoeningen (combinatie psychische stoornis, cognitieve stoornis (dementie) en somatische aandoening) vrijwillig en weloverwogen verzoek, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts en psychiater geraadpleegd.
Een vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een patiënte met dementie en een bipolaire stoornis.
Het komt regelmatig voor dat vooral somatische aandoeningen de lijdensdruk van de patiënt veroorzaken en dat de patiënt daarnaast een psychische stoornis heeft. Een psychische stoornis kan ook bijdragen aan de door de patiënt ervaren lijdensdruk. De arts en de consulent zullen dan nadrukkelijk moeten overwegen of het psychisch lijden van de patiënt de vrijwilligheid of de weloverwogenheid van zijn verzoek mogelijk in de weg staat. Als de consulent geen psychiater is, kan het in een dergelijk geval nodig zijn om een psychiater om advies te vragen (EuthanasieCode2022, p. 48).
De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de 80 en 90 jaar oud, werd enkele tijd voor het overlijden dementie vastgesteld. Hiernaast was er een vermoeden van een coloncarcinoom, maar op verzoek van patiënte werd dit niet nader onderzocht. Als laatste was bij patiënte in haar pubertijd een bipolaire stoornis vastgesteld. Deze was sinds geruime tijd stabiel op medicatie.
Het lijden van patiënte bestond uit toenemende klachten als gevolg van de dementie. Zij kampte met geheugenverlies, waardoor zij de weg kwijtraakte en niet meer wist welke dag het was. Hiernaast vond er een verandering plaats in de persoonlijkheid van patiënte en ervoer zij moeite met lezen en schrijven. Patiënte werd in toenemende mate afhankelijk van anderen voor haar dagelijkse verzorging. Zij had verschillende mensen met dementie gekend en meegemaakt hoe dit ziekteproces verlopen was. Dit wilde patiënte pertinent niet meemaken.
Patiënte sprak voor het eerst bijna vijf jaar voor het overlijden met de arts over levensbeëindiging. Zij verzocht de arts vier maanden voor het overlijden over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënte was duidelijk in haar verzoek en herhaalde dit meermaals. Zij was zich volledig bewust wat euthanasie inhoudt en kon hier zonder problemen over praten.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënte ruim een maand voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek. Er was geen sprake van een depressie stoornis in engere zin of een psychotische stoornis ten tijde van het onderzoek.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte ruim twee weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.