Oordeel 2021-27, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Een patiënte met een bijzondere vorm van dementie waarbij als eerste de visuele waarnemingen worden aangetast. De arts en de consulent achtten de patiënte wilsbekwaam.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar, werd ongeveer vijf jaar voor het overlijden corticale posterieure atrofie (CPA) vastgesteld. CPA, ook wel bekend onder de naam syndroom van Bálint, is een zeldzame vorm van dementie, waarbij kenmerkend is dat niet het geheugen maar de visuele waarnemingen als eerste worden aangetast. Genezing was niet mogelijk.
Bij de vrouw namen haar visuele vermogens in de loop der jaren geleidelijk af en uiteindelijk was sprake van visuele apraxie. Daarnaast was sprake van cognitieve achteruitgang, zoals woordvindstoornissen, desoriëntatie in tijd en plaats en geheugenstoornissen.
De vrouw was niet meer in staat om visuele prikkels te kunnen interpreteren. Zij herkende gezichten niet meer en kon geen details van voorwerpen onderscheiden. Zo herkende zij haar naasten aan hun stem en niet meer aan hun uiterlijk, begreep zij niet meer wat er in de koelkast stond of in haar kledingkast hing. Zij was ziende blind geworden. Daarbij was de vrouw, mede door de cognitieve achteruitgang, niet meer in staat om alledaagse handelingen, zoals aankleden of koken, zelfstandig te verrichten. Zij verdwaalde nog in haar eigen woning en raakte regelmatig de draad kwijt tijdens een gesprek.
Deze situatie maakte de vrouw ongelukkig en angstig en dat vergde emotioneel veel van haar. Ze ervoer een ‘strakke band om haar hoofd waarbij het hoofd op hol ging’ en dat vond ze verschrikkelijk. De vrouw leed onder de uitzichtloosheid van haar situatie, het verlies van autonomie en het reële vooruitzicht van verdere cognitieve en visuele achteruitgang. Zij was bang zichzelf verder te verliezen en niet meer om euthanasie te kunnen vragen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Drie weken voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat de vrouw ondanks haar cognitieve achteruitgang ziektebesef en –inzicht had. Zij was zich bewust van de strekking en consequenties van haar verzoek. De arts had geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de vrouw terzake.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw elf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. Hij stelde daarbij vast dat de vrouw zich ondanks haar cognitieve achteruitgang goed kon uitdrukken en hij achtte haar volledig wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.
De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012. In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Daarbij heeft de arts een zekere beoordelingsruimte. Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt. (EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020 pagina 46-47).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.