Oordeel 2020-139, zorgvuldig, NVO-melding, combinatie van aandoeningen, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts geraadpleegd
Bijzondere aandoening waarbij op advies van de consulent nog andere pijnbehandelingen werden geprobeerd.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw ouder dan negentig jaar, werd veertien maanden voor het overlijden een herpes zoster (gordelroos) links op de romp vastgesteld. De pijnklachten ten gevolge van de herpes zoster bleven aanhouden en uiteindelijk was sprake van postherpethische neuralgie. Tevens was sinds enkele jaren voor het overlijden sprake van gewrichtspijnen in het gehele lichaam door artrose. De vrouw werd medicamenteus behandeld voor de pijn. Ongeveer tien maanden voor het overlijden was sprake van een toename van de pijnklachten. De vrouw werd verwezen naar de pijnpoli waar behandeling werd gestart. Vanwege covid-19 moest de behandeling uiteindelijk worden gestaakt. Twee maanden voor het overlijden was weer sprake van een verdere toename van de pijnklachten.
De vrouw had heftige neuropathische pijn op haar romp in de vorm van zeer felle steken, die ondanks medicatie onvoldoende onder controle was. Daarnaast had de vrouw pijn in al haar gewrichten. Door de pijnklachten was sprake van een toenemende achteruitgang in de mobiliteit en zelfstandigheid. Uiteindelijk raakte de vrouw aan huis gekluisterd en werd haar sociale leefwereld zeer klein. Zij leed onder de altijd aanwezige pijn die haar uitputte, de toenemende zorgafhankelijkheid, de zinloosheid van haar situatie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had vaker met de arts over euthanasie gesproken. Circa twee maanden voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw ruim een maand voor het overlijden bezocht. Hij kwam tot de conclusie dat nog niet werd voldaan aan de zorgvuldigheidseisen omdat er wellicht nog andere pijnbestrijding mogelijk was, zoals wellicht een zenuwblokkade of specifieke pijnmedicatie voor neuralgie.
De vrouw onderging vervolgens in overleg met een anesthesist van de pijnpoli enkele medicamenteuze behandelingen die geen effect hadden op de pijn. Ook methadon werd nog geprobeerd, maar dat kon de vrouw niet verdragen door sufheid en braken. De vrouw wilde niet meer naar de pijnpoli toe en de arts vond dit gezien de pijn en de zeer beperkte mobiliteit een begrijpelijk standpunt. De arts was ervan overtuigd dat er geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer waren om het lijden te verlichten. Hij nam opnieuw contact op met de consulent.
De consulent bezocht de vrouw vervolgens twee weken voor het overlijden opnieuw. Hij stelde vast dat de pijn ondanks de behandelingen verder was toegenomen. Ook had de anesthesist verklaard dat een zenuwblokkade voor de vrouw geen optie was. De consulent was hierdoor ook overtuigd van de uitzichtloosheid van de situatie en zag geen redelijke andere alternatieven meer ter bestrijding van de pijn. Hij concludeerde dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.