Oordeel 2022-093, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Patiënte leed ondraaglijk op grond van cognitieve achteruitgang bij fronto-temporale dementie met als belangrijkste kenmerk progressieve afasie. De arts, de consulent en de geraadpleegde specialist ouderengeneeskunde hadden geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënte.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, was reeds enkele jaren voor het overlijden sprake van geheugenstoornissen en fatische stoornissen. Bijna een jaar voor het overlijden werd uiteindelijk fronto-temporale dementie met primaire progressieve afasie vastgesteld.
Het lijden van de vrouw bestond uit cognitieve achteruitgang en de afasie. De vrouw kon zich steeds minder goed uiten, terwijl zij wel begreep wat haar werd gevraagd. Soms kon zij nog een kort duidelijk zinnetje uitspreken, maar uiteindelijk kon zij alleen nog duidelijk ‘ja’ of ‘nee’ aangeven. Hierdoor was communiceren met de vrouw erg lastig en kwam zij in een steeds groter sociaal isolement terecht. Daarnaast was de vrouw vaak onrustig in haar hoofd en was er sprake van motorische onrust, hetgeen zeer uitputtend voor haar was. De vrouw kwam tot niets meer en was volledig afhankelijk geworden van anderen.
Zij was geen schim meer van de vrouw die zij ooit was geweest en dat maakte haar intens verdrietig en wanhopig; zij voelde zich machteloos. Daarbij had zij grote angst zichzelf verder te verliezen. De vrouw had dit bij een naaste met een dementieel beeld zien gebeuren en dat wilde zij voor zichzelf voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts wilde niet ingaan op het verzoek, omdat hij dit te complex vond. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft drie keer met de vrouw gesproken. Direct tijdens het eerste gesprek, circa een maand voor het overlijden, heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts stelde vast dat er sprake was van taalverarming bij de vrouw, maar dat zij ook met korte antwoorden, met behulp van gesloten vragen en het aanwijzen van specifieke tekeningen inzake euthanasie, haar verzoek duidelijk kon maken en begreep wat er werd gezegd. De arts achtte de vrouw wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.
Vanwege de moeizame communicatie besloot de arts zekerheidshalve een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde te raadplegen. De specialist ouderengeneeskunde bezocht de vrouw tweeënhalve week voor het overlijden. Hij stelde vast dat er duidelijk expressieve afatische stoornissen aanwezig waren, maar het begrip was grotendeels ongestoord. De vrouw reageerde adequaat op gesloten vragen. De specialist ouderengeneeskunde achtte de vrouw eveneens wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw elf dagen voor het overlijden bezocht. Tijdens dit gesprek stelde hij vast dat de vrouw zich bewust was van haar situatie en begreep wat haar werd gevraagd. De consulent constateerde dat de vrouw ondanks de communicatieproblemen duidelijk kon aangeven wat haar wens was. Daarbij had hij geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de vrouw. De consulent kwam dan ook tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek en het ondraaglijk lijden. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af.
Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek voldoet in het algemeen de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt. (EuthanasieCode 2022, pagina 49).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.