Oordeel 2022-008, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, onafhankelijke arts geraadpleegd.
De consulent constateerde na haar eerste bezoek dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan omdat de wilsbekwaamheid van de vrouw en de ondraaglijkheid van het lijden nog niet voldoende onderbouwd waren door de arts. Op haar advies heeft de arts vervolgens nog een onafhankelijk psychiater geraadpleegd. De arts en de geraadpleegde psychiater concludeerden dat de vrouw wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek en er tevens sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De consulent concludeerde na haar tweede bezoek aan de vrouw dat inmiddels wel aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd negen maanden voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld.
Het lijden van de vrouw bestond uit cognitieve achteruitgang, zoals geheugenstoornissen en desoriëntatie in tijd. Zij was continu dingen kwijt, herkende soms mensen niet meer en was steeds minder in staat alledaagse handelingen te verrichten. De vrouw verloor steeds meer de grip op haar dagelijks leven en sinds zeven maanden verbleef zij dan ook op een gesloten afdeling in het verpleeghuis. De vrouw, die altijd een krachtige en zelfstandige vrouw was geweest, was geen schim meer van zichzelf en dat maakte haar intens verdrietig en wanhopig. Daarbij had zij grote angst zichzelf verder te verliezen. De vrouw had dit bij een naaste met een dementieel beeld zien gebeuren en dat wilde zij voor zichzelf voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Zij wilde niet overgaan tot uitvoering van het verzoek, omdat zij het verzoek te complex vond. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft zes keer met de vrouw gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, ongeveer drieënhalve maand voor het overlijden, verzocht de vrouw direct om uitvoering van de levensbeëindiging.
Na twee bezoeken concludeerde de arts dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw ongeveer drie maanden voor het overlijden bezocht. Zij had twijfels over de vraag of de vrouw wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Weliswaar kon de vrouw tijdens haar bezoek haar verzoek goed onderbouwen, maar uit de verslagen van de arts volgde dat de vrouw tijdens het tweede gesprek wel wisselend in haar uitlatingen was geweest. Daarnaast constateerde de consulent dat het ondraaglijk lijden nog onvoldoende was onderbouwd door de arts. Gelet hierop adviseerde de consulent om een onafhankelijke deskundige de wilsbekwaamheid van de vrouw te laten beoordelen en de ondraaglijkheid van het lijden beter te onderbouwen dan wel te documenteren.
De arts volgde het advies van de consulent op en raadpleegde een onafhankelijk psychiater die de vrouw ruim zeven weken voor het overlijden bezocht. Zij stelde vast dat sprake was van een licht tot matig dementieel beeld zonder een psychiatrisch toestandsbeeld. De vrouw had ziektebesef, was in staat haar verzoek af te wegen en overzag de consequenties van haar verzoek. Daarbij kon de vrouw rationeel en adequaat formuleren. De onafhankelijk psychiater achtte de vrouw ondanks de cognitieve achteruitgang dan ook wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.
Daarnaast had de arts de vrouw nog viermaal bezocht en eveneens gesproken met naasten en behandelaren van de vrouw. Gelet hierop en gesterkt door de conclusie van de onafhankelijk psychiater nam de arts weer contact op met de consulent. Zij bezocht de vrouw een maand voor het overlijden opnieuw. De consulent constateerde vervolgens dat de beoordeling van de onafhankelijk psychiater haar eigen waarnemingen omtrent de wilsbekwaamheid bevestigde. Ook werd met de aanvullende en consistente documentatie van de arts het ondraaglijk lijden van de vrouw inzichtelijk. De consulent concludeerde dan ook dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af. Na verloop van tijd kan de patiënt volledig wilsonbekwaam worden.
Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt. (EuthanasieCode 2018, herzien versie 2020, pagina 46 en 47).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.