Oordeel 2018-72, zorgvuldig, huisarts, combinatie van aandoeningen, medisch zorgvuldige uitvoering
Gemotiveerd afwijken premedicatie
Premedicatie bij hulp bij zelfdoding is essentieel. De arts is gemotiveerd afgeweken van de premedicatie KNMG/KNMP richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënt, een man van 80-90 jaar, was sinds ongeveer twintig jaar voor het overlijden sprake van chronische nek- en rugklachten met toenemende pijnintensiteit. Patiënt had vele specialisten bezocht, waarbij uiteindelijk de conclusie werd gesteld dat sprake was van ernstige slijtage (artrose) en uitgebreide degeneratieve afwijkingen. Door de slijtage was zijn rug krom gegroeid. Patiënt had alle mogelijke pijnmedicatie geprobeerd, zonder het gewenste resultaat.
Sinds vier jaar voor het overlijden had patiënt klachten passend bij de ziekte van Parkinson, die deels reageerden op medicatie. Ongeveer drie maanden voor het overlijden was zijn vrouw overleden. De laatste drie maanden waren met name de pijnklachten fors toegenomen. Motorisch was patiënt sterk beperkt geraakt.
Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënt bestond uit therapieresistente continue pijn, invaliderende parkinson-verschijnselen, ADL-afhankelijkheid en krachtverlies. Patiënt kon zich nauwelijks bewegen, viel regelmatig, sliep slecht en was uitgeput geraakt. Zijn wereld was klein geworden. Hij kon de pijn en de toenemende beperkingen niet meer verdragen. De grens was voor hem bereikt.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had eerder met zijn toenmalige arts over euthanasie gesproken. Vier jaar voor het overlijden had patiënt zijn toenmalige huisarts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De geraadpleegde SCEN-arts had destijds twijfels omtrent de uitzichtloosheid van zijn lijden.
Patiënt had sinds een half jaar voor het overlijden met de arts over euthanasie gesproken.
Drieënhalve week voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was geen sprake van een onderliggende depressie.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer drie weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent stelde dat er geen sprake was van een gestoorde rouwverwerking en er was geen onderliggende depressie. Hij achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met pentobarbital 150 mg/ml, 100 ml (15 gr). Als anti-emeticum werd domperidon voorgeschreven in overleg met de apotheker, die weer overleg had gehad met de KNMP. De reden was dat metoclopramide, het anti-emeticum conform de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012, mogelijk ongewenste bijwerkingen zou kunnen geven omdat sprake was van een verminderde nierfunctie.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Ten aanzien van de eis van medisch zorgvuldige uitvoering overweegt de commissie het volgende.
Het is de commissie gebleken dat de arts bij de hulp bij zelfdoding als anti-emeticum domperidon (tablet 10 mg) heeft gebruikt. De arts is hiermee afgeweken van de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding waarin als anti-emeticum metoclopramide wordt genoemd. De commissie overweegt dat nu de arts goed onderbouwd van de richtlijn is afgeweken - gebruik van metoclopramide zou bij deze patiënt mogelijk ongewenste bijwerkingen hebben kunnen geven - de arts de hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.