Oordeel 2019-85, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Moeizame communicatie
Er was sprake van moeizame communicatie omdat patiënt niet meer kon praten. De communicatie verliep door middel van het knipperen van de ogen en het knijpen in de hand. Arts en SCEN-arts achtten patiënt (uiteindelijk) wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek en hebben dit op inzichtelijke wijze onderbouwd in hun verslag.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënt, een man van 70-80 jaar, werd vier jaar voor het overlijden multi-systeem atrofie vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit vrijwel volledige onmacht te bewegen. Patiënt kon niet meer slikken en werd gevoed via een PEG-sonde. Hij kreeg extra zuurstof toegediend. Patiënt kon niet meer spreken. Communicatie verliep door het knipperen met de ogen en door zachtjes te knijpen in de hand van zijn gesprekspartner. Patiënt leed onder zijn volledige afhankelijkheid en de wetenschap dat zijn situatie alleen maar verder zou verslechteren.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden had patiënt zijn euthanasiewens opgenomen in een levenstestament. Ongeveer drie weken voor het overlijden heeft patiënt nadrukkelijk om levensbeëindiging verzocht, maar daar leek hij later op terug te komen. Naar de arts later bleek kwam patiënt echter niet terug op zijn verzoek, maar wenste hij toen slechts aan te geven dat hij op dat moment geen euthanasie wilde, omdat dat moment samenviel met de verjaardag van zijn kind.
Vanaf twee weken voor het overlijden heeft patiënt, die ook met de arts communiceerde door met zijn ogen te knipperen en in zijn hand te knijpen, consequent aangegeven dat hij euthanasie wenste. Enige weken voor het overlijden was patiënt opgenomen in een hospice. Over de verzorging aldaar was hij zeer tevreden, maar toch had hij het hospice weer verlaten en was hij terug naar huis gekeerd, omdat in dat hospice om redenen van religieuze aard geen euthanasie werd uitgevoerd. Ook daarin zag de arts een bevestiging van de euthanasiewens van patiënt. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt vijf dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt.
Ook de consulent beaamde dat communicatie met patiënt, door het knipperen met de ogen en het knijpen in de hand als antwoord op het stellen van gesloten vragen, kon verlopen. Na enige reflectie concludeerde de consulent dat patiënt zijn verzoek vrijwillig en weloverwogen deed. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt. De commissie verwijst daartoe naar pagina 17 van de EuthanasieCode 2018. Daar is opgenomen dat zich de situatie kan voordoen dat het communicatievermogen van de patiënt door diens ziekte (sterk) kan afnemen of bemoeilijkt worden. Als voorbeeld wordt genoemd de situatie waarin ook patiënt verkeerde, namelijk: “- de patiënt kan het verzoek niet meer onder woorden brengen, maar nog wel op andere manieren communiceren (bijvoorbeeld door handgebaren, door te knikken, door in een hand te knijpen in reactie op gesloten vragen van de arts of met behulp van een spraakcomputer).” Voorts is daar opgenomen dat het er in zulke gevallen om kan gaan “dat op basis van de uitingen die de patiënt nog wel kan doen en door diens gedrag voldoende aannemelijk wordt dat sprake is van een (gecontinueerd) verzoek. De uitingen waartoe de patiënt op dat moment nog wel in staat is, kunnen dan worden beoordeeld in samenhang met eerdere (schriftelijke) verklaringen, gedragingen of signalen van de patiënt.”
In casu is de arts, door de non-verbale communicatie met patiënt, in onderlinge samenhang met het anderhalf jaar voor het overlijden opgemaakte levenstestament en het vertrek van patiënt uit het hospice, waar aan zijn euthanasieverzoek geen gehoor kon worden gegeven, naar het oordeel van de commissie tot de overtuiging kunnen komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen euthanasieverzoek. In die overtuiging is de arts bovendien gesterkt door het oordeel van de consulent. Zowel arts als consulent hebben in hun uitvoerige verslag blijk gegeven van reflectie op hun overtuiging en afdoende gemotiveerd hoe zij tot die overtuiging zijn gekomen.
De commissie is voorts van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.