Patiënte heeft zelf deel coma-inductor toegediend
Zorgvuldigheidseis medisch zorgvuldige uitvoering
In het geval van levensbeëindiging op verzoek gaat de richtlijn uit van de intraveneuze toediening van een coma-inducerend middel, gevolgd door de intraveneuze toediening van een spierverslappend middel. De richtlijn noemt de middelen die kunnen worden gebruikt en de aanbevolen dosering daarvan. Wijkt de arts van de richtlijn af, dan zal hij dit afdoende moeten kunnen beargumenteren. Het is raadzaam dat de arts voorafgaand aan de uitvoering met patiënt en familie bespreekt wat het effect van de te gebruiken middelen zal zijn. Het is van belang individuele wensen van de patiënt, zoveel als mogelijk is, te vervullen, voor zover die wensen passen binnen het kader van de richtlijn.
Zoals beschreven in oordeel 2020-83 heeft patiënte zelf een deel van de coma-inductor toegediend. Patiënte wilde namelijk graag een deel van de handeling zelf uitvoeren omdat ze de regie over haar leven tot het einde toe wilde bewaken. De feitelijke uitvoering ging, volgens de arts, als volgt: patiënte heeft zelf de lidocaïne gespoten, nadat de arts de doorgankelijkheid van het infuus had gecontroleerd. Daarna zijn de arts en patiënte samen begonnen met het spuiten van de propofol. Alleen bij het eerste (zeer kleine) deel heeft patiënte daadwerkelijk enige kracht kunnen zetten.
De commissie is van oordeel dat de arts, geheel volgens de opvatting van de EuthanasieCode 2018, de wens van patiënte heeft mogen vervullen en dat dit ook past binnen het kader van de richtlijn. Het inspuiten van de lidocaïne en een gedeelte van de coma-inductor door de patiënt zelf kan volgens de commissie worden gezien als de actieve rol die een patiënt mag vervullen conform de richtlijn.