Oordeel 2020-83, zorgvuldig, huisarts, kanker, medisch zorgvuldige uitvoering
Patiënte heeft zelf een deel van de coma-inductor toegediend.
Patiënte heeft zelf de lidocaïne en samen met de arts een deel van de coma-inductor aan zichzelf toegediend. De arts heeft daarna de middelen in de hoeveelheid als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012 toegediend.
Introductie van de casus
Bij patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, werd drie maanden voor het overlijden een glioblastoom vastgesteld. Zij onderging palliatieve behandeling, waarna haar klachten enige tijd opklaarden. Vanaf april namen haar klachten echter weer in ernst toe.
Het lijden van patiënte bestond uit pijn in haar rug en hoofd, die moeilijk te bestrijden was met medicatie omdat zij sommige medicatie niet verdroeg. Zij had gehoor-, visus- en mobiliteitsverlies. Patiënte sliep slecht en raakte toenemend verward. Zij raakte toenemend afhankelijk van de zorg van anderen. Patiënte ervoer een enorm verlies van kwaliteit van leven en wilde verdere aftakeling niet meemaken.
Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Vier dagen voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijk uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijk SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte drie dagen voor de uitvoering van de levensbeëindiging.
In het verslag van de arts staat dat de arts op verzoek van patiënte haar zelf de lidocaïne en een deel van de coma-inductor heeft laten spuiten. Daarna heeft de arts de middelen in de hoeveelheid als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012 toegediend.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In deze casus heeft de commissie expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseis inzake de medisch zorgvuldige uitvoering (artikel 2, eerst lid onder f WTL).
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Medisch zorgvuldige uitvoering
Het is de commissie uit het modelverslag gebleken dat de arts patiënte zelf de lidocaïne en een deel van de propofol heeft laten injecteren. De commissie overweegt dat volgens de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012 (hierna: de richtlijn) alleen een arts de euthanatica mag toedienen. Alleen de patiënt zelf mag een actieve rol, bijvoorbeeld het openen van het infuuskraantje, hebben zolang dit een zorgvuldige uitvoering niet in de weg staat.
In de EuthanasieCode 2018 (pagina 35) staat voorts dat het van belang is de individuele wensen van de patiënt, zoveel als mogelijk is, te vervullen, voor zover die wensen passen binnen het kader van de richtlijn.
Uit de stukken is gebleken dat patiënte de regie over haar leven tot het einde toe wilde bewaken. Uit de telefonische toelichting van de arts is voorts gebleken dat de patiënte niet koos voor hulp bij zelfdoding in verband met een slechte ervaring die zij daarmee had gehad bij een kennis van haar. Bovendien wilde zij de vieze smaak van de barbituraatdrank, die niet uit te sluiten is, niet proeven. Patiënte wilde graag een deel van de handeling zelf uitvoeren. De feitelijke uitvoering ging, volgens de arts, als volgt: patiënte heeft zelf de lidocaïne gespoten, nadat de arts de doorgankelijkheid van het infuus had gecontroleerd. Daarna zijn de arts en patiënte samen begonnen met het spuiten van de propofol. Alleen bij het eerste (zeer kleine) deel heeft patiënte daadwerkelijk enige kracht kunnen zetten.
De commissie is van oordeel dat de arts, geheel volgens de hierboven weergegeven opvatting van de EuthanasieCode 2018, de wens van patiënte heeft mogen vervullen en dat dit ook past binnen het kader van de richtlijn. Het inspuiten van de lidocaïne en een gedeelte van de coma-inductor door de patiënt zelf kan volgens de commissie worden gezien als de actieve rol die een patiënt mag vervullen conform de richtlijn. Uit het woord 'bijvoorbeeld' in die richtlijn volgt immers dat niet uitsluitend op het openen van de infuuskraan is gedoeld. De commissie betrekt in haar oordeel dat de levensbeëindiging op verzoek is uitgevoerd met de middelen en in de hoeveelheid als aanbevolen in de richtlijn en dat de arts de diepte van de geïnduceerde coma op de juiste wijze heeft gecontroleerd.
Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de arts de levensbeëindiging medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.
Overige Zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.