Medisch zorgvuldige uitvoering
De arts moet de levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig hebben uitgevoerd.
Correcte toediening van de juiste middelen; uitvoering alleen door een arts
De eis van de medisch zorgvuldige uitvoering omvat in de eerste plaats de medisch-technische correcte toediening van de juiste middelen. In de tweede plaats moet de arts de levensbeëindiging zelf uitvoeren. De daarvoor vereiste handelingen mogen niet aan anderen, zoals verpleegkundigen worden overgelaten.
Uitvoering euthanasie/hulp bij zelfdoding
Bij euthanasie, dat wil zeggen levensbeëindiging op verzoek, is sprake van een actieve handeling van de arts die de euthanatica, meestal intraveneus, toedient aan de patiënt. Van hulp bij zelfdoding is sprake als de arts het euthanaticum aan de patiënt overhandigt en de patiënt dit middel zelf inneemt. De arts moet bij de patiënt of in zijn directe omgeving aanwezig blijven totdat deze is overleden. Het is immers mogelijk dat zich complicaties voordoen. Bijvoorbeeld dat patiënt de drank weer uitbraakt of het overlijden lang op zich laat wachten. De arts kan dan – alsnog – euthanasie toepassen. De arts moet deze mogelijke gebeurtenissen van te voren met patiënt en familie bespreken. De arts mag de euthanatica niet bij de patiënt achterlaten. Dat kan gevaar opleveren, ook voor anderen dan de patiënt.
KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding
Voor de toetsingscommissies is in beginsel de KNMG/KNMP Richtlijn ‘Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding’ van september 2021 leidraad bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een medisch zorgvuldige uitvoering van een levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding. De richtlijn geeft artsen en apothekers advies over een in de praktijk goed toepasbare en effectieve uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding. De richtlijn bevat onder meer aanwijzingen voor te gebruiken euthanatica, doseringen, wijze van uitvoering en toedieningsmaterialen.
Navraag door de toetsingscommissies
De toetsingscommissies doen onder meer navraag bij de arts indien uit de ontvangen stukken is gebleken dat:
-
de arts de dosering van de toegediende middelen niet (of niet in mg) heeft genoemd;
-
de arts is afgeweken van de in de richtlijn aanbevolen dosering;
-
niet is aangegeven op welke wijze de middelen zijn toegediend.
In geval van levensbeëindiging op verzoek moet gegarandeerd zijn dat een patiënt in diep coma is op het moment van toediening van de spierverslapper. Het gebruik van een in de richtlijn geadviseerd coma-inducerend middel én de juiste dosering hiervan is van groot belang om ervoor te zorgen dat de patiënt de gevolgen van de spierverslapper niet kan ervaren. Het is van belang dat de arts voordat hij de spierverslapper toedient, de diepte van het coma adequaat controleert, bijvoorbeeld door middel van een oogbol- of wimperreflex of door het toedienen van pijnprikkels.