Oordeel 2024-011, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, medisch zorgvuldige uitvoering.
Patiënt leed uitzichtloos en ondraaglijk aan een longaandoening. Bij de uitvoering van de euthanasie bleek na het toedienen van de coma-inductor dat het infuus subcutaan liep. De arts heeft toen een nieuw infuus geprikt en is de procedure opnieuw gestart.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij patiënt, een man tussen 70 en 80 jaar, was al jaren sprake van COPD. Na een opname op de intensive care, zeven jaar voor het overlijden, was een langzaam progressief interstitiële longziekte vastgesteld. Het lijden van patiënt bestond uit lichamelijke achteruitgang. Patiënt was tot vrijwel niets meer in staat en afhankelijk van anderen geworden. Hij werd geholpen met wassen, aankleden en boodschappen doen. Patiënt was in de laatste weken voor het overlijden niet meer buiten geweest en zat hele dagen op zijn stoel. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer twee weken voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht patiënt acht dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Er was een infuus geprikt en de arts startte de uitvoering met het toedienen van 2000 mg thiopental. Het infuus bleek subcutaan te lopen. Hierop heeft de arts een tweede infuus geprikt. De arts heeft vervolgens 2000 mg thiopental en 150 mg rocuronium toegediend, waarna patiënt overleed. Na het toedienen van de thiopental had de arts vastgesteld dat er sprake was van een adequate bewustzijnsverlaging. De commissie stelt vast dat de arts de euthanasie met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021 heeft uitgevoerd.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.