Oordeel 2023-118, zorgvuldig, NVO-melding, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Ondraaglijk en uitzichtloos lijden als gevolg van een stapeling van ouderdomsaandoeningen.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Wil een patiënt in aanmerking komen voor euthanasie dan moet zijn lijden een medische grondslag hebben. Maar niet is vereist dat er een levensbedreigende aandoening bestaat. Ook een stapeling van ouderdomsaandoeningen – zoals slechtziendheid, slechthorendheid, botontkalking, gewrichtsslijtage, evenwichtsproblemen, cognitieve achteruitgang – kan oorzaak zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Deze, veelal degeneratieve, aandoeningen treden doorgaans op hogere leeftijd op. Eén of een optelsom van meerdere van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan lijden veroorzaken. Ook voor deze patiënten geldt dat het lijden en de ondraaglijkheid ervan samenhangen met zaken als levensgeschiedenis, persoonlijkheid en draagkracht (zie EuthanasieCode 2022, pagina 25).
Bij patiënte, een vrouw tussen 90 en 100 jaar, was sprake van slechtziendheid als gevolg van maculadegeneratie, slechthorendheid, verminderde mobiliteit, sarcopenie en osteoporose. Het lijden van patiënte bestond uit onomkeerbare lichamelijke achteruitgang, mobiliteitsverlies, forse rugpijn en slecht horen en zien. Na de laatste val, twee maanden voor het overlijden, was patiënte bedlegerig en volledig afhankelijk van de zorg van anderen geworden. Hiervoor deed patiënte nog mee aan activiteiten in het verzorgingshuis. Patiënte ervoer geen kwaliteit van leven meer. Zij leed onder het gebrek aan perspectief op verbetering van haar situatie. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.
Patiënte had eerder met haar huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts voert principieel geen euthanasie uit en verwees patiënte naar Expertisecentrum Euthanasie (EE). De euthanasiewens was wel invoelbaar voor de huisarts van patiënte.
Patiënte wendde zich vervolgens tot EE. De arts heeft patiënte driemaal bezocht. Direct tijdens het eerste gesprek, een maand voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar euthanasieverzoek nadien herhaald.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte tweeënhalve week voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.