Oordeel 2023-101, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing.
Patiënte had ernstige COPD, wat een ondraaglijk lijden bij haar veroorzaakte.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Patiënte, een vrouw tussen de 60 en 70 jaar, had ernstige COPD. Er was inmiddels sprake van het eindstadium van de ziekte. Genezing was niet meer mogelijk. Het lijden van patiënte bestond uit ernstige benauwdheid. Zij was tot vrijwel niets meer in staat en afhankelijk van de hulp van anderen geworden. Patiënte woog nog maar 30 kilo. Zij was niet in staat tot zelfzorg, kon niet meer zelfstandig douchen en de gang naar het toilet was een hele onderneming. Patiënte ervoer geen kwaliteit van leven meer. Zij was op en ervoer haar lijden als ondraaglijk.
Patiënte had eerder met haar huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts van patiënte voert principieel geen euthanasie uit en verwees haar naar Expertisecentrum Euthanasie (EE). De arts van EE heeft patiënte viermaal bezocht. Tijdens het tweede bezoek, ongeveer vier weken voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar euthanasieverzoek hierna meerdere malen herhaald.
Patiënte had gedurende haar leven periode gekend met angst- en paniekaanvallen. De arts heeft tijdens de gesprekken met patiënte nog expliciet besproken en beoordeeld of dit ook onderdeel was van haar lijden en haar euthanasieverzoek, maar dat was niet het geval. De arts achtte patiënte wilsbekwaam. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte tweeënhalve week voor het overlijden bezocht. De consulent achtte patiënte wilsbekwaam. Volgens de consulent was het euthanasieverzoek van patiënte geheel vrijwillig en autonoom tot stand gekomen en was patiënte niet depressief.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.