Oordeel 2023-083, zorgvuldig, NVO-melding, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Ondraaglijk en uitzichtloos lijden op basis van een stapeling van ouderdomsaandoeningen.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een vrouw, tussen de 90 en 100 jaar oud, was bekend met cervicale myelopathie op basis van een absolute kanaalstenose, ernstige osteoporose met valneiging en incontinentie voor urine. Daarnaast was sprake van hartfalen en COPD.
Door de valneiging van patiënte had zij drie jaar voor het overlijden een bekkenfractuur opgelopen. Vervolgens liep zij een wervelfractuur op en vlak voor het overlijden kreeg zij, nadat zij wederom was gevallen, een polsfractuur. Patiënte had daarnaast geen haargroei meer en dit ervoer zij als verschrikkelijk. Ook leed patiënte aan ernstige vermoeidheid, waardoor zij haar armen niet meer kon optillen en haar hobby’s niet meer kon uitvoeren. Patiënte kon niet meer zelfstandig functioneren en werd geholpen met haar ADL-handelingen. Dit was voor haar moeilijk te verdragen.
De huisarts van patiënte was naar eigen zeggen te betrokken bij patiënte, waardoor deze geen euthanasie wilde uitvoeren. Hierop wendde patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. De arts sprak voor het eerst ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden met patiënte over levensbeëindiging. Hierna volgden nog vier gesprekken. Patiënte verzocht de arts anderhalve maand voor het overlijden over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte ongeveer twee weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
Wil een patiënt in aanmerking komen voor euthanasie dan moet zijn lijden een medische grondslag hebben. Maar niet is vereist dat er een levensbedreigende aandoening bestaat. Ook een stapeling van ouderdomsaandoeningen – zoals slechtziendheid, slechthorendheid, botontkalking, gewrichtsslijtage, evenwichtsproblemen, cognitieve achteruitgang – kan oorzaak zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Deze, veelal degeneratieve, aandoeningen treden doorgaans op hogere leeftijd op. Eén of een optelsom van meerdere van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan lijden veroorzaken. Ook voor deze patiënten geldt dat het lijden en de ondraaglijkheid ervan samenhangen met zaken als levensgeschiedenis, persoonlijkheid en draagkracht (zie EuthanasieCode 2022, pagina 25).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.