Oordeel 2021-101, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Als gevolg van meerdere CVA’ s waren diverse restverschijnselen ontstaan waardoor patiënt ondraaglijk leed. Hij was afatisch en had een stembandparese. Patiënt kon door middel van hoofd- en handgebaren en enige ondersteuning van zijn naasten zijn verzoek om euthanasie voldoende toelichten.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een man, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, had sinds vier jaar voor het overlijden meerdere keren een CVA (beroerte) doorgemaakt. Als gevolg hiervan kreeg de man meerdere lacunaire infarcten (herseninfarcten in de kleine zijtakken van de hersenbloedvaten). Hierdoor viel de rechter lichaamshelft van de man uit, was sprake van slikstoornissen, eenzijdige stembandparese, een taalstoornis en aandachtsproblemen.
Ongeveer acht maanden voor het overlijden maakte de man een TIA (tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen) door waarna hij werd geopereerd aan de linker carotis (halsslagader). Na deze ingreep ontstond een volledige stembandparese. Tevens waren de slikstoornissen verergerd en ontstonden er ademhalingsproblemen. Gelet hierop kreeg de man sondevoeding en werd er een tracheacanule geplaatst; een krom kunststofbuisje dat via een opening in de hals de adem rechtstreeks naar de luchtpijp brengt, zonder eerst door de mond of neus te gaan.
Het lijden van de man bestond uit de voornoemde restverschijnselen. Hij kon niet meer praten, eten of lopen. Het verlies van communicatie vond de man verschrikkelijk en vormde voor hem het kantelpunt. Hij leed onder het volledig verlies van regie, de afhankelijkheid van anderen en het gebrek aan perspectief. Duidelijk was dat zijn situatie niet meer zou verbeteren en op deze manier ervoer de man geen kwaliteit van leven meer.
De huisarts van de man kon om hem moverende redenen niet aan het verzoek voldoen. Hierop wendde de man zich een half jaar voor het overlijden tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft vier keer met de man over zijn euthanasieverzoek gesproken. Het eerste bezoek vond zes weken voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit eerste gesprek heeft de man om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.
De communicatie verliep door middel van gebaren en de mimiek van de man. De bij de gesprekken aanwezige naasten hielpen daarbij om deze gebaren te verduidelijken. De arts constateerde geen enkele druk van de aanwezige naasten en stelde voorts vast dat de communicatie duidelijk was. De arts heeft op verschillende manier gevraagd of de man euthanasie wenste waarop hij consistent reageerde. Hij concludeerde dan ook dat de man zich bewust was van de strekking en gevolgen van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Het was zichtbaar duidelijk dat de man leed onder zijn situatie, aldus de arts. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent die de man zestien dagen voor het overlijden bezocht. De consulent stelde vast dat de man niet meer kon spreken. Desalniettemin reageerde de man duidelijk op zijn vragen en kon met zijn hoofd en handen duidelijk antwoorden op gesloten vragen. Daarbij hielpen enkele aanwezige naasten met de uitleg van enkele handbewegingen van de man. De consulent constateerde dat het verzoek van de man vrijwillig tot stand was gekomen en hij concludeerde dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.