Oordeel 2021-100, zorgvuldig, NVO-melding, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing.
Bij patiënte werd de ziekte van Plummer vastgesteld waarbij ernstige slikklachten optraden. Zij wilde verdere achteruitgang niet afwachten.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw ouder dan negentig jaar werd ongeveer dertien jaar voor het overlijden de ziekte van Plummer, ofwel een multinodulair struma vastgesteld. Bij deze ziekte ontstaan er in de schildklier goedaardige knobbels (struma) die veel schildklierhormonen maken waardoor de schildklier te snel werkt. Het struma groeide in de loop der jaren langzaam verder. Sinds anderhalf jaar voor het overlijden leidde dat tot hinderlijke klachten.
Er ontstond een zichtbaar en voelbaar forse zwelling in de hals die een vernauwing van de luchtpijp gaf. Zodra de vrouw ging liggen drukte deze massa op de luchtpijp. Uiteindelijk kon zij niet meer op haar rechterzijde slapen en bracht haar nachten noodgedwongen in een specifieke houding op de bank door. Daarnaast ontstonden slikproblemen waardoor de vrouw alleen nog minimale hoeveelheden vloeibare voeding kon eten; zelfs water doorslikken was lastig. Hierdoor verzwakte de vrouw verder.
Zij raakte toenemend hulpbehoevend en dat was voor de vrouw, die altijd sterk en onafhankelijk was geweest, onacceptabel. Zij leed onder het verlies van haar autonomie en de voortschrijdende fysieke achteruitgang. De vrouw vreesde verdere achteruitgang met name omdat zij nauwelijks nog vocht en voeding binnen kon krijgen, maar ook omdat zij de reële angst had om te stikken. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Elf dagen voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts stelde vast dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de vrouw een dag voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.