Oordeel 2020-94, zorgvuldig, NVO-melding, hart- en vaataandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Hulp bij zelfdoding bij een patiënt die meerdere TIA’s en CVA’s doormaakte.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een man, tussen de tachtig en negentig jaar oud, maakte ongeveer zes jaar voor het overlijden meerdere Transient Ischaemic Attacks (TIA, een tijdelijk verminderde bloedtoevoer in de slagaderen van de hersenen) en Cerebro Vascular Accidents (CVA, een beroerte) door. Hierna werd hij medicamenteus behandeld.
Vier jaar voor het overlijden onderging de man een operatieve ingreep. Een maand na deze ingreep werd de man opnieuw getroffen door een CVA en werd een volledige afsluiting van de gemeenschappelijke halsslagader links geconstateerd. Operatieve ingrepen waren niet meer geïndiceerd. Vier maanden voor het overlijden maakte de man opnieuw een CVA door, met als restverschijnselen afasie (taalstoornis) en krachtsverlies in de rechter lichaamshelft. In de laatst drie weken voor het overlijden maakte de man meer dan tien CVA’s door waardoor hij steeds verder beperkt raakte in zijn lichamelijk functioneren en zijn spraak.
In de laatste week voor het overlijden verslechterde de situatie van de man snel. Hij werd in korte tijd volledig zorgafhankelijk en bedlegerig. Hij kon niet meer zelfstandig eten en verslikte zich vaak. Zijn spraak werd ook steeds slechter en uiteindelijk kon hij slechts nog klanken uitstoten. Deze situatie vond de man verschrikkelijk en hij voelde zich gevangen in zijn eigen lichaam. Hij leed onder het gebrek aan perspectief en de reële angst voor het doormaken van nog een CVA met verdergaand functieverlies. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De man had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Een week voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man twee dagen voor het overlijden en stelde vast dat de man goed aanspreekbaar was en adequaat reageerde op gesloten vragen door middel van hoofdbewegingen en emotionele reacties. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.