Oordeel 2020-144, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Patiënt met COPD met zeer ernstig emfyseem en diffusiestoornis.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een man, tussen de vijftig en zestig jaar oud, was sinds drie jaar voor het overlijden bekend met COPD. Uiteindelijk werd anderhalf jaar voor het overlijden COPD GOLD II met zeer ernstig emfyseem en een diffusiestoornis vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
De man werd medicamenteus maximaal behandeld en kreeg ook dagelijks extra zuurstof. Desondanks was hij de hele dag en nacht benauwd en na de geringste inspanning kortademig. Zelfs de gang naar het toilet was voor hem een uitputtingsslag geworden. De dagelijkse strijd om lucht had de man volledig uitgeput. Hij gaf aan ‘uitgeknokt te zijn’. De man leed onder het verlies van autonomie, het gebrek aan perspectief en hij vreesde een verdere toename van de benauwdheid en hiermee gepaard gaande afhankelijkheid. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Twee maanden voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man vijf weken voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.