Oordeel 2020-127, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Na niet-effectieve palliatieve sedatie alsnog uitvoering euthanasie.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man tussen de zeventig en tachtig jaar oud, werd een maand voor het overlijden een pancreascarcinoom (alvleesklierkanker) met uitzaaiingen naar de lever vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk.
De man was continu misselijk en braakte alles uit wat hij at. Uiteindelijk kon hij ook geen vloeistof meer tot zich nemen, terwijl hij wel dorst ervoer. Hierdoor verzwakte de man steeds verder en werd hij de laatste week voor het overlijden bedlegerig en volledig zorgafhankelijk. De man was zeer vermoeid en leed onder het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De man had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Twee dagen voor het overlijden had hij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde diezelfde dag een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. De consulent bezocht de man ook dezelfde dag en dus twee dagen voor het overlijden. Hij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Een dag voor de geplande uitvoeringsdatum bleek de situatie voor de man onhoudbaar; hij was volledig uitgeput door het continu braken. In overleg met de man werd besloten tot palliatieve sedatie over te gaan. Ondanks de sedatie bleef de man onrustig en bleef hij tekenen van lijden vertonen zoals kreunen, grimassen en zwaar ademen. In overleg met de familie van de man en een palliatief team besloot de arts om de euthanasie op de reeds geplande datum alsnog uit te voeren. De arts had daarbij in aanmerking genomen dat het euthanasietraject reeds conform de zorgvuldigheidseisen was doorlopen en de man gedurende de sedatie continu oncomfortabel was.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.