Oordeel 2020-45, zorgvuldig, huisarts, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Reversibele toestand van verlaagd bewustzijn
De avond vóór de levensbeëindiging kreeg patiënt koorts en raakte hij delirant. De arts heeft hem toen gesedeerd. Patiënt kwam niet meer bij bewustzijn vóór de levensbeëindiging. De consulent had patiënt gezien voordat hij in een (reversibel) coma verkeerde.
Introductie van de casus
Bij patiënt, een man van 70-80 jaar, werd ongeveer veertien jaar voor het overlijden een prostaatcarcinoom vastgesteld waarvoor hij werd behandeld met hormoontherapie. In verband met pijn die werd veroorzaakt door botmetastasen, die ongeveer een jaar voor het overlijden werden aangetroffen, werd hij bestraald.
Ongeveer negen maanden voor het overlijden werd een tumor in het linkerbeen van patiënt aangetroffen. Na de operatie werd een maligne zenuwschedetumor (weke delen sarcoom) vastgesteld. Ongeveer acht maanden voor het overlijden bleek er sprake te zijn van longmetastasen en enkele maanden later rees verdenking op levermetastasen. Er was geen genezing mogelijk.
Patiënt leed onder de algehele achteruitgang van zijn toestand en zijn toenemende functieverlies. Hij raakte in toenemende mate kortademig en leed pijn die zich progressief ontwikkelde. Hij was ADL-afhankelijk en lopen ging alleen met ondersteuning. Patiënt, die altijd een zeer zelfstandige man was geweest, leed onder zijn steeds verder afnemende autonomie, functieverlies en zijn reële angst voor progressieve benauwdheid en pijn.
Patiënt had eerder met zijn arts over levensbeëindiging gesproken. Drie dagen voor het overlijden had hij haar concreet om euthanasie gevraagd. De arts had toen een onafhankelijk consulent geraadpleegd, die patiënt diezelfde dag had bezocht.
De avond vóór de levensbeëindiging kreeg patiënt koorts en raakte hij delirant. De arts had hem toen gesedeerd. Patiënt kwam niet meer bij bewustzijn voor de levensbeëindiging.
De arts had de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneeraij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In deze casus was sprake van een patiënt die ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. In een dergelijk geval zijn met name de volgende zorgvuldigheidseisen van belang:
- de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL),
- de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid, onder b, WTL).
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Overwegingen
Patiënt had de arts drie dagen vóór het overlijden concreet om uitvoering van zijn verzoek om levensbeëindiging gevraagd. Op diezelfde dag had de door de arts geraadpleegde consulent patiënt bezocht en had hij na het gesprek geconcludeerd dat aan alle zorgvuldigheidseisen was voldaan. Patiënt had zijn verzoek om euthanasie twee dagen en een dag vóór het overlijden herhaald.
In verband met het feit dat patiënt koorts had en delirant was, had de arts hem in de avond vóór het afgesproken moment van uitvoering gesedeerd door intraveneuze toediening van 7,5 mg midazolam. Patiënt verkeerde vanaf dat moment in een medisch geïnduceerd, reversibele toestand van verlaagd bewustzijn.
Omdat de arts zeker wilde weten dat hij de geplande levensbeëindiging kon laten doorgaan, had hij een arts van een palliatieve helpdesk geraadpleegd. Deze had desgevraagd toegelicht dat de reversibele toestand van verlaagd bewustzijn geen belemmering betekende voor de uitvoering van het verzoek van patiënt.
Het is voor de commissie vast komen te staan dat patiënt als gevolg van het toedienen van de 7,5 mg midazolam in verband met koorts, ten tijde van de uitvoering in een reversibele toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde.
Voordat patiënt in deze toestand van verlaagd bewustzijn geraakte, had patiënt de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie verzocht, was de arts overtuigd geraakt van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van patiënt, had er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen patiënt en de consulent die oordeelde dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan en was de arts voornemens het verzoek van patiënt in te willigen.
De commissie constateert dat een staat van verlaagd bewustzijn geen invloed heeft op de uitzichtloosheid van het lijden. De uitzichtloosheid van het lijden behoeft daarom geen nadere motivering.
De commissie is van oordeel dat een reversibele toestand van verlaagd bewustzijn niet behoeft te worden opgeheven om de patiënt zijn verzoek om euthanasie te laten bevestigen tegenover de arts en om de patiënt de ondraaglijkheid van zijn lijden te laten ervaren en te laten bevestigen tegenover de arts. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn (EuthanasieCode 2018, pagina 48).
De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt en dat sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij patiënt.
Overige Zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts de patiënt voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts kon met patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.