Oordeel 2020-20, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Cognitieve en fatische stoornissen, wilsbekwaamheid

Patiënt had lichte cognitieve stoornissen, mogelijk passend bij een dementieel beeld, fatische stoornissen en een mogelijk depressieve stemming. Omdat in een dergelijke situatie bijzondere aandacht naar de wilsbekwaamheid behoort uit te gaan, is een onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde geraadpleegd. Deze achtte patiënt wilsbekwaam terzake. De arts heeft ook duidelijk toegelicht hoe zij zelf tot de overtuiging is gekomen dat patiënt wilsbekwaam was en een vrijwillig en weloverwogen verzoek uitte.

Introductie van de casus

Bij patiënt, een man van 60-70 jaar, werd lange tijd voor het overlijden de ziekte van Parkinson vastgesteld. Patiënt onderging in de loop der jaren meerdere behandelingen waaronder een pallidotomie. Hierna was de bewegingsonrust bijna volledig verdwenen, alleen zijn spraak ging geleidelijk achteruit.

Tien jaar voor het overlijden werd een prostaatcarcinoom vastgesteld waarvoor hij werd behandeld. Hierna verslechterde zijn fysieke situatie opnieuw. Ruim drieënhalf jaar voor het overlijden werd geconstateerd dat het geheel aan beperkingen suggestief leek voor een dementieel proces met frontale en subcorticale kenmerken, hoewel het begripsvermogen van patiënt grotendeels intact was. Sinds tweeënhalf jaar voor het overlijden verbleef patiënt in een verpleeghuis. Aldaar werd ongeveer een jaar voor het overlijden door een psychiater geconstateerd dat sprake leek te zijn van een depressieve stemming. Genezing was niet meer mogelijk.

Patiënt had eerder met een behandelend specialist ouderengeneeskunde in het verpleeghuis over euthanasie gesproken. Hierin voelde patiënt zich niet serieus genomen hetgeen tot een conflict tussen hen leidde. De specialist ouderengeneeskunde die vervolgens de behandeling van patiënt overnam wilde het verzoek niet uitvoeren. Hierop heeft patiënt zich ongeveer anderhalve maand voor het overlijden gewend tot Expertisecentrum Euthanasie (EE).

De arts heeft twee keer met patiënt gesproken. Tijdens het eerste bezoek van de arts, een maand voor het overlijden, heeft patiënt direct verzocht om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Hierbij gaf patiënt aan dat zijn lijden bestond uit het voortschrijdend verlies van functies. Zo was er sprake van toenemende rigiditeit, ernstige fatische stoornissen, slikstoornissen, overmatige speekselvloed, valneigingen en vermoeidheid. Patiënt was volledig ADL-afhankelijk geworden.

Hij leed onder het verlies van autonomie, de volledige afhankelijkheid, de uitzichtloosheid van zijn situatie en onder het feit dat het steeds moeilijker werd verstaanbaar te communiceren met zijn omgeving. Patiënt voelde zich gevangen in zijn eigen lichaam en ervoer geen kwaliteit van leven meer. Hij leed onder het reële vooruitzicht op verdere verslechtering en ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, die patiënt elf dagen voor de levensbeëindiging bezocht. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus was sprake van een patiënt met de ziekte van Parkinson, waarbij de commissie nader zal overwegen over de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 1, eerste lid, onder a, WTL).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek

Overwegingen
In deze casus was bij patiënt de diagnose Parkinson vastgesteld, waarbij sprake was van lichte cognitieve stoornissen, mogelijk passend bij een dementieel beeld, fatische stoornissen en een mogelijk depressieve stemming. De commissie overweegt dat in een dergelijke situatie bijzondere aandacht moet uitgaan naar de wilsbekwaamheid van patiënt.

De commissie stelt vast dat de arts in het modelverslag op duidelijke wijze heeft toegelicht waarom zij ervan overtuigd was dat het verzoek van patiënt vrijwillig en weloverwogen was. Deze overtuiging was gebaseerd op de gesprekken die de arts met patiënt had gevoerd. Hoewel de communicatie werd bemoeilijkt door de vertraging van patiënt in denken en spreken, constateerde de arts dat patiënt zich bewust was van het te doorlopen traject en de strekking van zijn verzoek. De communicatie met patiënt verliep door middel van gesloten vragen, waarbij steeds om zijn instemming of afkeuring werd gevraagd en afspraken werden samengevat waarop patiënt telkens bevestigend antwoordde.

Patiënt toonde tijdens de gesprekken gepaste emoties en was consistent in zijn verzoek. De arts achtte patiënt wilsbekwaam terzake. De eerder vastgestelde depressieve stemming bij patiënt duidde de arts als reactieve somberheid ten gevolge van zijn somatische situatie. De commissie constateert voorts dat deze conclusie door de consulent werd bevestigd.

Daarnaast is door de behandelend arts van het verpleeghuis een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde in consult gevraagd. Deze concludeerde tweeënhalve week voor het overlijden dat patiënt de strekking en consequenties van zijn verzoek overzag en voldoende ziektebesef en –inzicht had. De specialist ouderengeneeskunde achtte patiënt eveneens wilsbekwaam terzake.

Gezien het voorgaande is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt.

Overige Zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.