Oordeel 2021-102, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, huisarts in opleiding, zorgvuldigheidseisen algemeen.
De huisarts van de patiënt voert geen euthanasie uit. De huisarts in opleiding in dezelfde praktijk wil de levensbeëindiging op verzoek wel uitvoeren. Een collega buiten de praktijk treedt als supervisor op en begeleidt de arts.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de tachtig en negentig jaar, werd twaalf jaar voor het overlijden een prostaatcarcinoom vastgesteld. Ondanks behandeling werden er vijf jaar voor het overlijden uitzaaiingen in de botten en lymfeklieren geconstateerd. Uiteindelijk bleek genezing niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
De laatste weken voor het overlijden verslechterde de situatie van de man snel. Er was sprake van fors krachtsverlies, conditieverlies en slikklachten. De man kon nauwelijks nog eten, alleen vloeibare voeding in minimale hoeveelheden. Hierdoor verzwakte hij nog verder. De man kon zonder hulp niet meer van zijn bed komen en was extreem vermoeid. Hij leed onder het verlies zelfstandigheid, de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van anderen en het gebrek aan perspectief. De man had een reële angst voor nog verdergaande achteruitgang en wilde dat niet meer meemaken. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man had eerder met de huisarts en arts, zijnde de AIOS, over euthanasie gesproken. Een week voor het overlijden verzocht de man om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. De huisarts, tevens opleider van de arts, vond het verzoek weliswaar invoelbaar maar voert zelf geen euthanasie uit. De arts die regelmatig met patiënt had gesproken was bereid om het verzoek op zich te nemen. Nu de huisarts voorts had aangegeven dat hij niet als supervisor aanwezig wilde zijn bij de uitvoering werd een collega buiten de praktijk bereid gevonden om als supervisor op te treden en de arts als zodanig te begeleiden in dit traject.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zij was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was geworden. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent die de man een week voor het overlijden bezocht. De consulent concludeerde dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.