Oordeel 2023-119, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, medisch zorgvuldige uitvoering.
Een patiënte leed ondraaglijk en uitzichtloos als gevolg van alvleesklierkanker. Het was lastig om een infuus te prikken bij de patiënte. Daarna bleek dat de patiënte niet direct in een coma raakte na toediening van de coma-inductor. Patiënte is uiteindelijk in overleg naar het ziekenhuis gebracht om een nieuw infuus te laten prikken. De arts heeft de euthanasie daarna thuis uitgevoerd.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Bij patiënte, een vrouw tussen 70 en 80 jaar, was een uitgezaaide alvleesklierkanker (een pancreascarcinoom) vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. Het lijden van patiënte bestond uit lichamelijke aftakeling. Patiënte was bedlegerig en totaal afhankelijk van de zorg van anderen geworden. Zij kon zelfs niet meer draaien in bed zonder de hulp van anderen. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.
Patiënte had eerder met de arts, haar huisarts, over euthanasie gesproken. Zes dagen voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek meerdere malen herhaald.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte vijf dagen voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
Op de dag van de levensbeëindiging werd bij patiënte in de ochtend en begin van de middag door verschillende hulpverleners pogingen gedaan tot het prikken van een venflon als toegangsweg voor de geplande euthanasie. Meerdere pogingen van het terminale thuisteam en de daarna gevraagde ambulanceverpleegkundige mislukten. Uiteindelijk werd besloten tot het prikken van een toegangsweg onder echogeleide in het ziekenhuis. De levensbeëindiging zou vervolgens plaatsvinden bij patiënte thuis.
De arts startte de uitvoering met het toedienen van lidocaïne, wat gemakkelijk en pijnloos ging. Vervolgens diende de arts 1000 mg propofol toe, zonder enige weerstand of pijn. Patiënte bleef gedurende het inspuiten helder, wat de arts bij een goed lopend infuus uitzonderlijk leek. Er waren geen evidente uitwendige tekenen van subcutaan lopen van het infuus. Na het doorspuiten met NaCl (een zoutoplossing) heeft de arts patiënte en de aanwezige familie medegedeeld dat het infuus naar alle waarschijnlijkheid niet goed zat, omdat patiënte anders vrij zeker in slaap zou zijn geweest bij een dergelijke hoeveelheid van het gegeven medicijn. In overleg met patiënte, het ziekenhuis en de familie werd patiënte met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht om opnieuw onder echogeleide een nieuwe venflon te plaatsen. Gezien de situatie eerder op de dag was een ‘drip’ (een lopend infuus) aangesloten om de toegang te waarborgen. Met patiënte en de familie werd de voorkeur besproken om de euthanasie thuis te laten plaatsvinden, weg uit de klinische omgeving van het ziekenhuis. De arts heeft na overleg vanuit het ziekenhuis een reserve ampul propofol, reserve spuiten en een ampul NaCl meegekregen, als ‘reserve-reserve set’.
Enige tijd later waren de arts, patiënte en familie weer thuis gearriveerd. Het ambulancepersoneel was nog ter plaatse. Na controle liep het nieuwe druppelinfuus. Patiënte gaf aan dat zij zich, ondanks deze emotionele en onstuimige dag, dankbaar en gedragen voelde door alle hulpvaardige hulpverleners. De arts diende patiënte achtereenvolgens 1000 mg propofol en 150 mg rocuronium toe, waarna zij overleed.
De commissie stelde vast dat de arts de euthanasie met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021 had uitgevoerd.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.