Oordeel 2022-037, zorgvuldig, NVO-melding, stapeling van ouderdomsaandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Patiënte leed uitzichtloos en ondraaglijk op grond van een stapeling van verschillende ouderdomsaandoeningen. Er volgde een lang euthanasietraject bij Expertisecentrum Euthanasie, omdat patiënte erg aan het leven hing en haar definitieve verzoek enkele malen voor zich uit schoof. De consulent bezocht de patiënte wegens het tijdsverloop tweemaal.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een vrouw, ouder dan negentig jaar, leed sinds enige jaren voor het overlijden aan maculadegeneratie (oogziekte), presbyacusis (ouderdomsslechthorendheid), artrose, osteoporose en hartfalen door atriumfibrilleren. Daarnaast was sprake van een stembandparese waardoor de vrouw slik- en aspiratieproblemen had. Tevens had de vrouw ulcera (zweren) op haar been.
De vrouw had een slecht zicht en ook haar gehoor was flink verslechterd. Daarnaast was zij erg vermoeid, had zij chronische pijnklachten en nam haar conditie snel af. Door de combinatie van haar aandoeningen was de vrouw erg beperkt in haar mobiliteit, werd zij toenemend zorgafhankelijk en bracht zij haar dagen voornamelijk zittend op een stoel door. Zij kon de activiteiten die haar voorheen afleiding en plezier gaven niet meer uitoefenen. De leefwereld van de vrouw werd hierdoor erg klein.
Zij leed onder het verlies van autonomie, de toenemende afhankelijkheid van anderen en de zinloosheid en uitzichtloosheid van haar situatie. Zij vreesde verdergaande fysieke achteruitgang en dat wilde zij niet meer meemaken. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts wilde op persoonlijke redenen niet ingaan op het verzoek. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft in totaal acht keer met de vrouw gesproken. Het eerste gesprek vond zestien maanden voor het overlijden plaats. Tijdens de eerste vijf gesprekken bleek dat de vrouw het leven niet goed los kon laten en telkens aangaf nog niet definitief toe te zijn aan euthanasie. Gelet hierop heeft het traject enige maanden on hold gestaan.
Tijdens het zesde gesprek, ongeveer zes weken voor het overlijden verzocht de vrouw concreet om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Zij kon zich nauwelijks nog zelfstandig handhaven in haar woning en een opname in een verpleeghuis dreigde. Dat vooruitzicht was voor de vrouw, die tot hoge leeftijd actief en zelfstandig was geweest, onverdraagbaar.
Zekerheidshalve raadpleegde de arts nog een specialist ouderengeneeskunde ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van patiënte. Zij concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Weliswaar zag zij aanwijzingen voor een reactieve depressie, maar dit was passend bij haar beperkingen en gevoelens van machteloosheid en eenzaamheid. Bovendien was behandeling hiervoor, gezien de algehele conditie van de vrouw, niet zinvol omdat de verwachting was dat dit zou leiden tot ernstige bijwerkingen zoals hallucinaties of wanen.
Gesteund door deze bevindingen stelde de arts vast dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De vrouw had haar verzoek weliswaar enige tijd voor zich uitgeschoven, maar dat kwam omdat zij nog teveel aan het leven hing. Dit was volgens de arts geen contra-indicatie voor euthanasie. Immers, de vrouw had haar verzoek niet in een opwelling gedaan, maar er goed over nagedacht. Pas toen de vrouw echt niet meer kon deed zij een daadwerkelijk verzoek.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor deze vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw vijf weken voor het overlijden bezocht. Hij bevestigde de arts in zijn bevindingen en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. Na dit bezoek wilde de vrouw nog een aantal ‘aardse’ zaken regelen voor haar overlijden. Dit nam enige tijd in beslag en daarom bezocht de consulent de vrouw negen dagen voor het overlijden opnieuw. Hij constateerde dat nog altijd aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
Een stapeling van ouderdomsaandoeningen kan de oorzaak zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Het lijden van de patiënt moet zijn oorzaak vinden in een medische aandoening, die zowel somatisch als psychiatrisch van aard kan zijn. Het hoeft het niet te gaan om één overheersend medisch probleem. Het lijden van de patiënt kan ook het gevolg zijn van een stapeling van grotere en kleinere gezondheidsproblemen. De optelsom van medische problemen kan, in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, een lijden doen ontstaan dat voor de patiënt ondraaglijk is.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.