Oordeel 2021-35, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Bij patiënt werd een half jaar voor het overlijden kanker vastgesteld, waarbij genezing niet meer mogelijk was. De patiënt leed ook aan angststoornis en persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige trekken.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd een half jaar voor het overlijden een distaal stenoserend adenocarcinoom van de slokdarm met longmetastasen en lokale doorgroei vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk en de behandeling was palliatief van aard. De voorgeschiedenis maakte voorts melding van een angststoornis en persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige trekken.
Sinds enkele weken voor het overlijden verslechterde de situatie van de man snel. Hij was extreem vermoeid en bracht zijn dagen grotendeels liggend op bed door. Door de slikstoornissen en verdwenen eetlust vermagerde de man fors, hetgeen hem verder verzwakte. De man, die tot enkele maanden voor het overlijden nog zeer actief en sportief bezig was, was volledig afhankelijk van anderen geworden en uitgeput na de geringste inspanning. Hij leed onder het snelle verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man had sinds de gestelde diagnose regelmatig met de arts over euthanasie gesproken. Negen dagen voor het overlijden verzocht hij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Hij persisteerde in zijn verzoek.
De arts stelde vast dat het verzoek van de man werd ingegeven door zijn somatische aandoening. Daarbij kon de man zijn verzoek goed toelichten en was hij zich bewust van de consequenties ervan. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts voelde zich hierin ook gesteund door de behandelend psychiater. Zij verklaarde desgevraagd dat de psychiatrische behandeling kort voor de diagnose slokdarmcarcinoom, nagenoeg was afgerond waarbij de angstklachten grotendeels in remissie waren. Zij achtte het verzoek van de man zeer weloverwogen en duurzaam.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de man een week voor het overlijden bezocht. Hij stelde vast dat de onderliggende persoonlijkheidsstructuur van de man ervoor zorgde dat hij erg gesteld was op controle. Dit past ook in het kader van zijn euthanasieverzoek, omdat hij de lichamelijke achteruitgang niet verder wil afwachten. De consulent achtte de man wilsbekwaam terzake en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.