Oordeel 2021-04, zorgvuldig, NVO-melding, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Ziekte van Parkinson, de geraadpleegde ouderenpsychiater concludeerde dat er geen sprake was van een psychiatrische stoornis
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar, werd veertien jaar voor het overlijden de ziekte van Parkinson vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard. De vrouw verbleef in een verzorgingshuis.
Het lijden van de vrouw bestond uit voortschrijdend verlies van functies. Zo was sprake van traagheid in denken, spreken en handelen, balansstoornissen en cognitieve achteruitgang. De vrouw raakte haar mobiliteit steeds verder kwijt en zij kon uiteindelijk alleen met de rollator nog kleine stukjes lopen. Daarnaast had de vrouw visuele hallucinaties, die haar af en toe beangstigde en nachtelijke enge dromen. Tevens was zij incontinent geworden voor urine en dat vond zij mensonterend. De vrouw was extreem vermoeid en voelde zich gevangen in haar lichaam en in toenemende mate ook in haar hoofd. Zij leed onder het verlies van autonomie, de uitzichtloosheid van haar situatie en de reële angst voor verdere aftakeling, ook cognitief. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De arts, specialist ouderengeneeskunde in het verpleeghuis waar patiënte verbleef, was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De vrouw sprak sinds enkele maanden voor het overlijden met de arts over euthanasie. Drieënhalve week voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts stelde vast dat de vrouw zich bewust was van de strekking en gevolgen van haar verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Echter, nu de cognitie van de vrouw ook achteruitging raadpleegde hij zekerheidshalve een ouderenpsychiater. Deze bezocht de vrouw vijf weken voor het overlijden en concludeerde dat er geen sprake was van een psychiatrische stoornis die ten grondslag lag aan het verzoek. Hij achtte de vrouw wilsbekwaam terzake.
De arts raadpleegde vervolgens een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw een maand voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.