Oordeel 2014-92, arts, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Patiënt, een man ouder dan 90 jaar, vond sinds het overlijden van zijn partner het leven al niet meer de moeite waard en had de arts eerder al om euthanasie gevraagd. Nadien werd bij patiënt een coecumcarcinoom vastgesteld. Hij kampte met chronische diarree, anorexie en verzwakking. Patiënt was geheel afhankelijk en nog maar een schim van de vitale man die hij tot voor kort was. Hij ervoer zijn lijden met de lichamelijke klachten erbij als ondraaglijk. De arts raadpleegde twee consulenten. Pas toen in het lijden van patiënt het coecumcarcinoom een overheersende rol ging spelen, vond de arts dat er voldoende medische grondslag voor het lijden aanwezig was. De arts kon tot de overtuiging komen dat sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.