Oordeel 2020-137, zorgvuldig, NVO-melding, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing
Patiënt zag gemotiveerd af van een niertransplantatie.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man tussen de zestig en zeventig jaar werd zeer geruime tijd voor het overlijden diabetes mellitus type II vastgesteld. In de loop der jaren ontstonden hierbij meerdere complicaties zoals forse diabetische retinopathie met een visusstoornis, polyneuropathie, chronische nierschade stadium III waarvoor de man sinds een jaar voor het overlijden hemodialyse onderging. Tevens maakte de man een jaar voor het overlijden een myocardinfarct door en was er sprake van ernstig perifeer arterieel vaatlijden ten gevolge waarvan drie maanden voor het overlijden twee tenen van de linkervoet werden geamputeerd.
Door de combinatie van zijn aandoeningen was de man zijn mobiliteit grotendeels verloren, zag hij slecht en had hij pijn aan zijn voet die ook met medicatie onvoldoende onder controle was. Hij was bedlegerig geworden en werd steeds afhankelijker van anderen. Deze situatie was voor de man, die altijd zeer actief was geweest en gewend was de regie te voeren, een gruwel. Daarbij ervoer de man de hemodialyse als zeer heftig en vrijheidsbeperkend en zag er steeds meer tegenop. Voorts had de man de reële angst dat hij getroffen zou worden door een CVA met verder uitval van functies. Hij leed onder het verlies van autonomie, de zorgafhankelijkheid, de steeds verdergaande lichamelijke aftakeling en het gebrek aan perspectief.
Ruim anderhalve maand voor het overlijden deed de man uit wanhoop over zijn situatie een suïcidepoging. Twee dagen hierna raakte de man in gesprek met de arts, zijn huisarts. De hemodialyse werd gestopt en de verschillende mogelijkheden, waaronder euthanasie, werden besproken. Zesenhalve week voor het overlijden verzocht de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Echter, twee dagen later bood een goede bekende van de man onverwacht een van zijn nieren aan hem aan. Om de gevolgen van dit aanbod goed te kunnen wegen werd besloten de dialyse weer op te starten. Vanwege de wond aan zijn voet zou de transplantatie pas op de lange termijn kunnen plaatsvinden en tot die tijd moest de man de door hem verafschuwde dialyse ondergaan. Daarbij zou de kwaliteit van leven na de transplantatie nog altijd slecht blijven door de overige complicaties bij de diabetes mellitus. Onder deze omstandigheden besloot de man niet op het aanbod van de donornier in te gaan.
Gezien het verloop besloot de arts een psychiater te raadplegen die vijf weken voor het overlijden concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een depressie of een andere psychiatrische stoornis bij de man. Hij achtte de man wilsbekwaam terzake. De arts constateerde dat de man zijn verzoek goed kon verwoorden en zich bewust was van de strekking van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Hij was er tevens van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts die de man drieënhalve week voor het overlijden bezocht. Zij vond de gemotiveerde afweging van de man om niet in te gaan op het aanbod van de donornier volledig invoelbaar en constateerde dat er geen redelijke andere oplossing was. Voorts concludeerde de consulent dat ook aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.