Oordeel 2021-39, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Patiënt leed al lange tijd aan COPD. Uiteindelijk was er sprake van COPD GOLD IV en was er een klaplong ontstaan waardoor hij ondraaglijk leed.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een man, tussen de tachtig en negentig jaar oud, was sinds acht jaar voor het overlijden bekend met COPD. Uiteindelijk werd tien maanden voor het overlijden COPD GOLD IV met zeer ernstig emfyseem en hyperinflatie vastgesteld. Acht dagen voor het overlijden werd de man opgenomen met een klaplong. Deze klaplong kon gezien zijn conditie alleen met een ventiel worden behandeld, maar dit betrof een tijdelijke oplossing.
De man kreeg dagelijks extra zuurstof, maar desondanks was hij de hele dag en nacht benauwd en na de geringste inspanning kortademig. Na de ziekenhuisopname voor de klaplong was de man volledig zorgafhankelijk geworden. De dagelijkse strijd om lucht had de man volledig uitgeput. Hij leed onder het verlies van autonomie, de afhankelijkheid en het gebrek aan perspectief. Daarbij was het ventiel voor de klaplong een tijdelijke oplossing en de man had de reële angst voor een ernstige toename van de benauwdheid. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De huisarts van de man had zeer kort voor het overlijden de oorspronkelijke huisarts van de man opgevolgd. Hij kende de man derhalve pas kort en achtte zich daarom niet in staat aan het verzoek te voldoen. Hierop wendde de man zich tot Expertisecentrum Euthanasie. De arts heeft twee keer met de man gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, twee weken voor het overlijden, verzocht de man om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Hij persisteerde in dat verzoek.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de man vijf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.