Oordeel 2021-18, NVO-melding, zorgvuldig, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing.
Patiënte leed al lange tijd aan COPD. Uiteindelijk was er sprake van COPD GOLD IV als gevolg waarvan zij ondraaglijk leed.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd geruime tijd voor het overlijden COPD vastgesteld; uiteindelijk was sprake van COPD GOLD IV. Ongeveer een maand voor het overlijden werd geconcludeerd dat er geen behandelalternatieven meer waren voor de vrouw. De vrouw kreeg een maximale hoeveelheid extra zuurstof toegediend, maar dit verlichtte haar benauwdheid onvoldoende. Ook het gebruik van sterke pijnstilling hielp hierin onvoldoende. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige benauwdheid, vermoeidheid en krachtsverlies. Zij was na de geringste inspanning ernstig benauwd. Door de vermoeidheid en het gebrek aan energie was de vrouw tot weinig meer in staat. Zij kon zelfstandig geen transfers meer maken en zelfs anderhalve meter lopen was al bijna te veel geworden. Zij kon nog kleine beetjes eten en drinken, maar dit vergde erg veel energie. Hierdoor was de vrouw fors afgevallen, hetgeen haar verder verzwakte. De vrouw was bedlegerig en zorgafhankelijk geworden; zij leed onder dit verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De vrouw verzocht de arts een week voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de vrouw zes dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.