Oordeel 2020-142, zorgvuldig, NVO-melding, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Latente doodswens sinds het overlijden van haar echtgenoot die door de ontstane blindheid actueel werd.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
De vrouw, ouder dan negentig jaar, was sinds een jaar voor het overlijden vrijwel volledig blind door een cerebrale laesie, zijnde ofwel een meningeoom ofwel een verkalkt aneurysma. Daarnaast was sprake van toenemende presbyacusis, (ouderdomsslechthorendheid) en cognitieve stoornissen.
Het lijden van de vrouw werd veroorzaakt door de beperkingen die zij ervoer als gevolg van blindheid, slechthorendheid, toenemende immobiliteit, cognitieve achteruitgang een sterk verminderde eetlust en vermoeidheid door een matig slaappatroon. De vrouw, die altijd een energieke en ondernemende vrouw was geweest, was door de combinatie van haar aandoeningen tot niets meer in staat. Zij kon haar hobby’s als lezen, tv kijken, puzzelen of wandelen niet meer uitoefenen. De vrouw bracht haar dagen aan huis gekluisterd door zonder daarbij nog enige vorm van afleiding te hebben. Ook het vinden van de weg in haar eigen appartement ging steeds moeizamer. Zij voelde zich gedoemd om de rest van haar leven in ledigheid door te brengen.
Zij leed onder het verlies van autonomie, de toenemende afhankelijkheid van anderen, de zinloosheid van haar situatie en het gebrek aan perspectief. De vrouw had sinds het overlijden van haar echtgenoot, ruim tien jaar voor het overlijden, reeds een doodswens omdat ze het leven zonder hem zinloos vond. Echter, sinds de ontstane blindheid ervoer zij haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Hij kon om principiële redenen niet aan het verzoek voldoen. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie. De arts heeft vier keer met de vrouw gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, vierenhalve maand voor het overlijden, verzocht de vrouw om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Zij persisteerde in dat verzoek.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat de vrouw ondanks de toenemende cognitieve achteruitgang haar verzoek zeer consistent, zelfbewust en nadrukkelijk had kunnen verwoorden. De arts voelde zich hierin gesteund door een door de huisarts geraadpleegde specialist ouderengeneeskunde. Deze specialist ouderengeneeskunde had ruim anderhalve maand voor het overlijden met de vrouw gesproken en stelde vast dat de vrouw niet depressief was. Er waren weliswaar aanwijzingen voor gestoorde rouw na het overlijden van haar echtgenoot, maar gelet op het karakter van de vrouw in samenhang bezien met haar leeftijd waren er geen mogelijkheden meer op dit te verbeteren. De specialist ouderengeneeskunde concludeerde dat de vrouw ondanks de korte termijn geheugenproblemen haar verzoek en de gevolgen ervan overzag. Zij achtte de vrouw wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de vrouw vijfenhalve week voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Een stapeling van ouderdomsaandoeningen kan de oorzaak zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Het lijden van de patiënt moet zijn oorzaak vinden in een medische aandoening, die zowel somatisch als psychiatrisch van aard kan zijn. Het hoeft het niet te gaan om één overheersend medisch probleem. Het lijden van de patiënt kan ook het gevolg zijn van een stapeling van grotere en kleinere gezondheidsproblemen. De optelsom van medische problemen kan, in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, een lijden doen ontstaan dat voor de patiënt ondraaglijk is.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.