Oordeel 2023-068, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Bij patiënt prostaatcarcinoom vastgesteld. Hij verzocht tegelijkertijd met zijn echtgenote om euthanasie (duo-euthanasie).
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de 80 en de 90 jaar oud, werd enkele tijd voor het overlijden een prostaatcarcinoom vastgesteld, welke gemetastaseerd bleek te zijn. Er waren geen therapeutische behandelopties meer voorhanden.
Patiënt leed aan moeheid en algehele malaise die snel progressief waren. Hij was voorheen altijd een actieve man geweest, maar was tot niets meer in staat. Patiënt had pijn op diverse plekken in zijn borstkas en viel daarnaast steeds verder af in gewicht, ondanks een redelijke eetlust. Het ontbrak patiënt aan enig perspectief op verbetering en dit maakte zijn lijden ondraaglijk.
Patiënt en zijn partner wilden gelijktijdig door euthanasie overlijden. Het euthanasieverzoek van de partner van patiënt werd opgepakt door het Expertisecentrum Euthanasie. Patiënt had voor het eerst met de arts in algemene zin over euthanasie gesproken bij het aantreden van de arts, ruim dertig jaar voor het overlijden. Ongeveer vier maanden voor het overlijden verzocht patiënt de arts over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt zes dagen voor het overlijden bezocht. Deze consulent was niet betrokken bij het verzoek van de partner van patiënt. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
In het geval partners gelijktijdig een verzoek tot uitvoering van euthanasie doen en indien op beide verzoeken wordt ingegaan, moet vaststaan dat het verzoek van de ene partner niet oneigenlijk is beïnvloed of is ingegeven door dat van de andere partner. Daarom moet komen vast te staan dat elk van beide verzoeken vrijwillig en weloverwogen is gedaan. Indien een arts besluit, of twee verschillende artsen besluiten, om in te gaan op de euthanasieverzoeken van twee partners, verwachten de commissies dat de arts of artsen in zo’n geval voor ieder van de partners een andere consulent raadpleegt/raadplegen. Deze werkwijze waarborgt dat iedere casus afzonderlijk wordt beoordeeld en alle schijn van niet-onafhankelijkheid bij de beoordeling wordt voorkomen. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijk druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner (EuthanasieCode 2022, pagina 33).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.