Oordeel 2021-40, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing.
Hulp bij zelfdoding bij een patiënte die na een CVA volledig afhankelijk van anderen was geworden en tot niets meer in staat was.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar oud, maakte twee maanden voor het overlijden een Cerebro Vascular Accidents (CVA, een beroerte) door met als restverschijnselen krachtsverlies links, dysarthrie en pijn. Na haar ziekenhuisopname verbleef de vrouw sinds drie weken voor het overlijden in een verpleeghuis. In overleg met de behandelend artsen werd mede gezien haar leeftijd afgezien van een revalidatietraject.
De vrouw was ineens haar zelfstandigheid verloren en volledig zorgafhankelijk geworden. Zij was tot bijna niets meer in staat; zelfs het oppakken van een glas of zich omdraaien in bed kon zij niet meer. De vrouw had moeite met spreken, had pijn aan haar gehele linkerzijde en was zeer vermoeid. Deze situatie vond de vrouw verschrikkelijk en vergde emotioneel veel van haar. Zij leed onder het plotselinge verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De vrouw vroeg de arts, zijnde de behandeld specialist ouderengeneeskunde van het verpleeghuis, tien dagen voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. De arts stelde vast dat de vrouw een goed ziektebesef en –inzicht had, haar verzoek goed kon onderbouwen en hierin consistent was. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw een dag voor het overlijden. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.