Oordeel 2020-62, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
De arts heeft eerst getracht de eenzaamheid van patiënt aan te pakken, uiteindelijk verslechterde de toestand van patiënt.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de tachtig en negentig jaar, was sinds geruime tijd voor het overlijden sprake van blindheid aan een oog en een zeer beperkte restvisus, gehoorverlies en evenwichtsstoornissen als gevolg van een acusticus neurinoom, artrose, slaapstoornissen en prostaatproblemen. Genezing was niet meer mogelijk. Door zijn beperkingen had de man veel klachten van lage rugpijn met zwakte en stuurloosheid van beide benen. Hierdoor werd hij ernstig beperkt in zijn mobiliteit en was er sprake van valgevaar. Tevens had de man mictieklachten en wisselend obstipatie.
Door het steeds verder toenemende verlies van zijn zicht en gehoor kon hij uiteindelijk zijn grote passie niet meer uitoefenen. Dit was voor hem een ware kwelling. De confrontatie met zijn fysieke aftakeling en steeds slechter wordende mobiliteit waardoor hij zijn autonomie om zelfstandig thuis te kunnen functioneren dreigde te verliezen, deden hem veel piekeren over de toekomst. Het was een (reëel) schrikbeeld van de man om na een val in huis in een verpleeghuis geplaatst te moeten worden. Door dit piekeren sliep de man slecht waardoor hij zeer vermoeid was geworden. Hij leed onder het toenemend verlies van autonomie, het vooruitzicht in een zorginstelling te moeten worden opgenomen en de uitzichtloosheid van zijn situatie. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man sprak sinds ruim anderhalf jaar voor het overlijden regelmatig met de arts over euthanasie. Tijdens deze gesprekken gaf de man aan dat hij graag euthanasie wilde als zijn lijden ondraaglijk zou worden. De arts heeft vervolgens een onafhankelijk psychiater geraadpleegd om de wilsbekwaamheid van de man te beoordelen. Deze psychiater concludeerde dat er bij de man geen sprake was van een psychiatrische stoornis, met name geen depressie. Hij achtte de man wilsbekwaam terzake. Op verzoek van de man en ter zijn geruststelling raadpleegde de arts elf maanden voor het overlijden als consulent een onafhankelijke SCEN-arts.
Hij concludeerde dat de man nog geen concreet verzoek had en er nog geen sprake was van ondraaglijk lijden. De vragen van de man leken volgens de consulent eerder voort te komen uit een zekere eenzaamheidsproblematiek. Vervolgens heeft de arts getracht de ongemakken van de man te verminderen en zijn zelfredzaamheid te verbeteren. In de laatste weken voor het overlijden verslechterde de situatie van de man. Ongeveer anderhalve maand voor het overlijden verzocht hij om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zij was er voorts, door de vele gesprekken met de man en de toename van zijn beperkingen, van overtuigd geraakt dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was geworden. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten. De arts raadpleegde de consulent die de man eerder bezocht opnieuw. Hij bezocht de man twee weken voor het overlijden en hij kwam tot de conclusie dat inmiddels wel aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Een stapeling van ouderdomsaandoeningen kan de oorzaak zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Het lijden van de patiënt moet zijn oorzaak vinden in een medische aandoening, die zowel somatisch als psychiatrisch van aard kan zijn. Het hoeft het niet te gaan om één overheersend medisch probleem. Het lijden van de patiënt kan ook het gevolg zijn van een stapeling van grotere en kleinere gezondheidsproblemen. De optelsom van medische problemen kan, in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, een lijden doen ontstaan dat voor de patiënt ondraaglijk is.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.