Oordeel 2020-117, zorgvuldig, huisarts, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Verlaagd bewustzijn ten tijde van de uitvoering.

Patiënte verzocht de arts een dag voor het overlijden om de levensbeëindiging onmiddellijk uit te voeren. Dat was niet mogelijk omdat de arts de euthanatica niet beschikbaar had. Op dat moment was de arts al overtuigd dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. Er had reeds een gesprek tussen de consulent en patiënte plaatsgevonden. De consulent was tot de conclusie gekomen dat aan alle, aan hem ter beoordeling voorliggende zorgvuldigheidseisen werd voldaan. Patiënte werd gesedeerd en kwam niet meer bij bewustzijn voor uitvoering van de levensbeëindiging.

Introductie van de casus

Bij patiënte, een vrouw van 80-90 jaar, werd vijf jaar voor het overlijden een kleincellig Non Hodgkin lymfoom vastgesteld. Circa vijf maanden voor het overlijden werd een duidelijke groei van de lymfomen vastgesteld. Sindsdien ging haar lichamelijke toestand steeds verder achteruit.

Het lijden van patiënte bestond uit extreme vermoeidheid en de onmogelijkheid om te kunnen slikken. Patiënte was volledig afhankelijk van de zorg van anderen. Zij leed onder het verlies van haar waardigheid en wilde verdere aftakeling niet meemaken.

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Drie dagen voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijk SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte twee dagen voor de uitvoering van de levensbeëindiging.

Een dag voor het overlijden verzocht patiënte de arts om de levensbeëindiging onmiddellijk uit te voeren. Op dat moment had de arts de euthanatica niet direct beschikbaar. In overleg werd patiënte gesedeerd. Patiënte kwam niet meer bij bewustzijn voor uitvoering van de levensbeëindiging.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus was sprake van een patiënte die ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. De commissie heeft daarom expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek (artikel 2, eerste lid onder a WTL) en de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid onder b WTL).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Uit het dossier is gebleken dat de toestand van patiënte circa vier dagen voor het overlijden hard achteruitging en dat zij de arts om uitvoering van de levensbeëindiging had verzocht. De consulent bezocht patiënte twee dagen voor het overlijden. De dag na het bezoek van de consulent vroeg patiënte de arts om de levensbeëindiging onmiddellijk uit te voeren; patiënte voelde zich extreem vermoeid en uitgeput. De arts had de euthanatica op dat moment niet direct beschikbaar. In overleg werd, gezien de deplorabele situatie van patiënte, besloten om patiënte palliatief te sederen, mits de arts de levensbeëindiging de volgende dag zou uitvoeren als patiënte nog niet was overleden. De volgende dag heeft de arts de levensbeëindiging uitgevoerd conform de wens van patiënte.

De commissie stelt vast dat patiënte als gevolg van het toedienen van medicatie in verband met extreme vermoeidheidsklachten en uitputting, ten tijde van de uitvoering in een reversibele toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. Voordat patiënte in deze toestand van verlaagd bewustzijn geraakte, had patiënte de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie verzocht en was de arts overtuigd geraakt van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van patiënte. Verder had er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen patiënte en de consulent. De consulent oordeelde dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De arts was voornemens het verzoek van patiënte in te willigen.

De commissie is van oordeel dat een reversibele toestand van verlaagd bewustzijn, door medicatie ontstaan, (ook zonder tekenen van mogelijk lijden) niet behoeft te worden opgeheven met het enkele doel om de patiënt het euthanasieverzoek en de ondraaglijkheid van het lijden tegenover de arts te laten bevestigen. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn (EuthanasieCode 2018, pagina 48).

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en dat sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij patiënte.

Overige Zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts de patiënte voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.