Oordeel 2022-031, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Patiënte leed geruime tijd aan COPD. Er was uiteindelijk sprake van COPD GOLD IV als gevolg waarvan zij ondraaglijk leed.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, werd zeer geruime tijd voor het overlijden COPD vastgesteld; uiteindelijk was sprake van COPD GOLD IV. Ongeveer een jaar voor het overlijden maakte de vrouw een COVID-infectie door waarna haar longfunctie verder verslechterde. Kort daarna werd geconcludeerd dat er geen behandelalternatieven meer waren voor de vrouw. De vrouw kreeg extra zuurstof toegediend, maar dit verlichtte haar benauwdheid onvoldoende.
Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige benauwdheid, vermoeidheid en krachtsverlies. Zij was na de geringste inspanning ernstig benauwd. Zij was tot weinig meer in staat en bracht haar dagen zittend in een stoel of liggend in haar bed door. Zij kon nog kleine beetjes eten en drinken, maar dit vergde erg veel energie. Hierdoor verzwakte de vrouw verder. Zij leed onder het gebrek aan perspectief en had de reële angst te stikken. Zij had dit bij een naaste met hetzelfde ziektebeeld gezien en wilde dat voor zichzelf voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Acht dagen voor het overlijden verzocht de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de vrouw vijf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.