Oordeel 2021-36, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Bij patiënte was hersentumor geconstateerd, waarbij genezing niet meer mogelijk was.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, werd ongeveer twee maanden voor het overlijden een hersentumor geconstateerd, naar alle waarschijnlijkheid een glioblastoom multiforme (kwaadaardige hersentumor). Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van de vrouw bestond uit toenemende blindheid aan de rechterzijde, afasie, apraxie en geheugenstoornissen. Het gebeurde in de laatste weken voor het overlijden steeds vaker dat de vrouw niet meer wist wat ze ging doen en ook werd de communicatie steeds moeilijker. Zij kon de dingen die haar voorheen afleiding boden niet meer uitvoeren. Deze lichamelijke achteruitgang frustreerde haar zeer.
Zij leed onder het voortschrijdend verlies van haar autonomie, de toenemende afhankelijkheid van anderen, het steeds kleiner worden van haar leefwereld en het gebrek aan perspectief. Daarbij had de vrouw een reële angst voor verdergaand functieverlies. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Vier dagen voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts constateerde dat de vrouw ondanks haar symptomen haar verzoek helder kon onderbouwen. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw vijf weken voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan, omdat op dat moment nog geen sprake was van ondraaglijk lijden. Het was daarbij zeer wel mogelijk dat dit binnen afzienbare tijd wel het geval zou zijn. Na een telefonisch contact met de arts bezocht de consulent de vrouw drie dagen voor het overlijden opnieuw. De consulent constateerde dat nu wel sprake was van ondraaglijk lijden en daarbij achtte hij de vrouw nog altijd volledig wilsbekwaam terzake. Hij concludeerde in een aanvulling op het eerdere verslag dat daarmee aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.