Oordeel 2020-125, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
De arts stelde vast dat de vrouw somber was door de situatie waarin zij zich bevond, maar ondanks medicamenteuze behandeling hiervan bleef het euthanasieverzoek bestaan. De consulent stelde vast er geen sprake was van een depressie.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar oud, maakte circa veertien maanden voor het overlijden een subarachnoïdale hersenbloeding door als gevolg van het barsten van een aneurysma rechts. De restverschijnselen waren een linkszijdige verlamming, spraak- en slikstoornissen en linkszijdige hemianopsie (verlies van het linker gezichtsveld). Ondanks een uitgebreid revalidatietraject verbeterde de situatie van de vrouw nauwelijks. Genezing was niet meer mogelijk.
Door de restverschijnselen was de vrouw volledig afhankelijk van anderen geworden. Zij kon niets meer zelfstandig, zelfs het omdraaien in bed kon zij niet meer op eigen kracht. Door de slikstoornissen ging eten ook steeds moeizamer en zij was bang zich te verslikken. De vrouw had geregeld pijn en een ijskoud gevoel aan de linkerzijde van haar lichaam. De vrouw die altijd een actief en sociaal leven had geleid vond het vreselijk dat zij haar zelfstandigheid volledig was verloren en tot niets meer in staat was. Het vooruitzicht op deze manier nog jaren voort te moeten leven maakte haar wanhopig. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk en mensonwaardig.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De vrouw had geregeld met de arts over euthanasie gesproken. Bijna vijf maanden voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts stelde vast dat de vrouw somber was door de situatie waarin zij zich bevond, maar ondanks medicamenteuze behandeling hiervan bleef het euthanasieverzoek bestaan. Volgens de arts was sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw drieënhalve week voor overlijden en stelde vast er geen sprake was van een depressie. Hij achtte de vrouw wilsbekwaam terzake. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.