Oordeel 2020-77, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, medisch zorgvuldige uitvoering
Snel traject door Expertisecentrum Euthanasie wegens hoge lijdensdruk van patiënt, hogere dosering coma-inductor vanwege snelle gewenning voor de gegeven medicatie.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de vijftig en zestig jaar, werd anderhalf jaar voor het overlijden kanker in de mond- en keelholte vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Sinds vier maanden voor het overlijden verbleef de man in een hospice, nadat de thuissituatie onhoudbaar was geworden.
Het was erg belangrijk voor de man om de komst van zijn kleinkind nog af te wachten. Na de geboorte, ongeveer zes weken voor het overlijden, was de man gestopt met de sondevoeding en wilde hij door middel van palliatieve sedatie overlijden. Het palliatief abstinerend beleid duurde lang en had niet het beoogde effect omdat de man telkens wakker werd. Daarbij bleef de tumor in zijn hals, mond en aangezicht groeien, waardoor hij niet alleen het gevoel had te stikken maar tevens veel pijn had die ook met extreem hoge doseringen medicatie niet onder controle kwam. De man kon niet meer slikken, eten of drinken. Hij kon slechts nog moeizaam spreken, had continu dorst en was wanhopig geworden. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
Hierop maakte de man ruim twee weken voor het overlijden zijn euthanasiewens kenbaar bij de behandelend specialist ouderengeneeskunde. Deze kon om hem moverende redenen niet aan het verzoek voldoen. Hierop wende de man zich tot Expertisecentrum Euthanasie. De arts heeft twee keer met de man gesproken, te weten vier dagen voor het overlijden en op de dag van de uitvoering. Vanwege de hoge lijdensdruk van de man zag zij zich genoodzaakt snel te handelen en was daarmee sprake van een kort traject.
De arts concludeerde dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zij stelde vast dat de man ondanks zijn moeizame spraak in korte zinnen en op gesloten vragen adequaat kon antwoorden en zijn verzoek kon toelichten. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de man een dag voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd door intraveneuze toediening van 4000 mg thiopental, gevolgd door 150 mg rocuronium, waarna de man overleed. De arts was overgegaan tot het toedienen van een hogere dosering thiopental dan is vermeld in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012 vanwege de snelle gewenning bij de man voor de gegeven medicatie en de wetenschap dat de man moeilijk te sederen was. De arts is daartoe op advies van de consulent en in overleg met de apotheker overgegaan.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.