Oordeel 2021-140, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, medisch zorgvuldige uitvoering.
Bij een patiënt met morbide obesitas heeft de arts na overleg met een anesthesist een hogere dosering coma-inductor en spierrelaxans toegediend dan beschreven in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2021.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man tussen de veertig en vijftig jaar oud, werd ongeveer twee maanden voor het overlijden Acute Myeloide Leukemie vastgesteld. Het betreft een vorm van bloedkanker die ontstaat in het beenmerg. Genezing was niet meer mogelijk. Bij verder onderzoek bleek ook sprake van een slechte cardiopulmonale conditie bij een morbide obesitas. Uit de voorgeschiedenis volgde dat de man ongeveer zes jaar voor het overlijden enkele maanden in coma had gelegen na een ernstig ongeval. Hij was hier grotendeels van hersteld, maar verbleef nog wel in een aangepaste woning met verpleeghuiszorg.
De conditie van de man verslechterde snel en uiteindelijk was hij ernstig vermoeid en erg kortademig. Hij was tot weinig meer in staat en volledig bedlegerig geworden. Daarbij was hij erg misselijk en moest regelmatig braken. De man leed onder het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. Hij ervoer geen kwaliteit van leven meer en wilde verdere achteruitgang niet meer meemaken.
De man had zijn behandelend specialist ouderengeneeskunde, die was verbonden aan het verpleeghuis waar de man zorg van ontving, een maand voor het overlijden verzocht om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Deze arts was het traject gestart en had drie gesprekken met de man gevoerd over zijn euthanasieverzoek. Hij werd echter twee dagen voor het overlijden ziek en kon het traject niet voortzetten. De arts, tevens specialist ouderengeneeskunde, die de man reeds kende vanuit eerdere waarneming, nam het verzoek over en bezocht de man twee dagen voor het overlijden. De man bleek zeer kortademig en ernstig vermoeid. Hij verzocht de arts op zeer korte termijn over te gaan tot daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.
De arts had kennisgenomen van de bevindingen van de behandelend specialist ouderengeneeskunde en zelf enkele keren met patiënt gesproken. Volgens de arts was sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man twee dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2021 (de Richtlijn). Voorafgaande aan uitvoering had de arts, vanwege de morbide obesitas bij de man, een anesthesioloog geraadpleegd. Op diens advies had de arts de dubbele dosis coma-inductor en de dubbele dosis spierrelaxans als aanbevolen in de Richtlijn toegediend. De uitvoering van de levensbeëindiging was zonder problemen verlopen.
In de Richtlijn wordt gewerkt met standaarddoseringen om het risico op medicatiefouten en daarmee mogelijke onderdosering te vermijden. De in de Richtlijn vermelde doseringen zijn in ieder geval veilig te gebruiken voor een patiënt met een lichaamsgewicht tot en met 150 kg. Bij een hoger lichaamsgewicht dient te worden overlegd met een anesthesioloog (pagina 15 van de Richtlijn). Bij een dergelijk lichaamsgewicht is veelal meer nodig dan 2 gram thiopental of 1 gram propofol (pagina’s 15 respectievelijk 27 van de Richtlijn).
Hoewel een verhoging van de dosering spierrelaxans niet specifiek is opgenomen in de Richtlijn, kan een verhoging van deze dosering, na overleg met een anesthesioloog, een goed alternatief zijn. Wellicht zou een lagere dosering (ook) hebben volstaan. Gelet op de door de arts vastgestelde adequate bewustzijnsverlaging heeft de man de werking van de spierrelaxans niet ervaren.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.