Oordeel 2020-103, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Het lijden bestond uit continu heftige hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid vanwege een glioblastoom multiforme. De jarenlange strijd had patiënte fysiek en emotioneel helemaal uitgeput.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd ruim zeven jaar voor het overlijden een glioblastoom multiforme (kwaadaardige hersentumor) geconstateerd. De vrouw onderging chemoradiatie waarna de tumorontwikkeling enigszins stabiliseerde. Genezing was evenwel niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van de vrouw bestond uit continu heftige hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid. Medicatie hielp daarbij onvoldoende of kon de vrouw niet verdragen vanwege de bijwerkingen. Daarnaast waren er dagelijks momenten dat haar spraakvermogen volledig wegviel en ontstond er een loopstoornis waardoor haar mobiliteit steeds verder afnam. Sinds een half jaar voor het overlijden verslechterde de situatie van de vrouw progressief. Zij werd volledig zorgafhankelijk en raakte aan huis gekluisterd. De jarenlange strijd had de vrouw fysiek en emotioneel helemaal uitgeput.
Zij leed onder het voortschrijdend verlies van haar autonomie, de volledige afhankelijkheid van anderen, het steeds kleiner worden van haar leefwereld en het gebrek aan perspectief. Daarbij had de vrouw de reële angst dat zij door het steeds wegvallen van haar spraak uiteindelijk haar verzoek niet meer zou kunnen toelichten. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De vrouw had eerder met de ars over euthanasie gesproken. Vier maanden voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw acht dagen voor het overlijden en hij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.