Oordeel 2020-13, zorgvuldig, huisarts, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Sedatie vóór uitvoering euthanasie waardoor mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn
Patiënte verkeerde, als gevolg van het toedienen van medicatie in verband met benauwdheid, ten tijde van de uitvoering in een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn. Voordat patiënte in deze toestand van verlaagd bewustzijn geraakte, had patiënte de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie verzocht, was de arts overtuigd geraakt van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van patiënte, had er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen patiënte en de consulent, die oordeelde dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan en was de arts voornemens het verzoek van patiënte in te willigen. Arts is terecht niet overgegaan tot het opheffen van de reversibele toestand van verlaagd bewustzijn. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn.
Introductie van de casus
Bij patiënte, een vrouw van 50-60 jaar, werd vijf jaar voor het overlijden een gemetastaseerd rectumcarcinoom vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk.
Het lijden van patiënte bestond uit volledige zorgafhankelijkheid en bedlegerigheid. Zij was vrijwel nergens meer toe in staat en dit stond in schril contract met het actieve en ondernemende leven dat zij had geleid voordat zij ziek werd. Patiënte wist dat er geen verbetering van haar situatie mogelijk was en wilde verdere aftakeling niet meemaken.
Circa vier weken voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek nadien tegenover de arts herhaald. De consulent bezocht patiënte circa twee weken voor het overlijden.
In verband met toenemende benauwdheid werd patiënte twee dagen voor de geplande uitvoering van de levensbeëindiging op haar verzoek door de arts gesedeerd. Patiënte kwam niet meer bij bewustzijn voor de levensbeëindiging.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In deze casus was sprake van een patiënte die ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. In een dergelijk geval zijn met name de volgende zorgvuldigheidseisen van belang:
- de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL).
- de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid, onder b, WTL).
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Uit de stukken is voor de commissie het volgende vast komen te staan. Uit het verslag van de arts en de consulent is voldoende gebleken dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, zoals hiervoor reeds omschreven. Door de consulent werd de arts hierin bevestigd.
Drie dagen voor de geplande uitvoering van de levensbeëindiging had de arts patiënte bezocht. Tijdens dat gesprek gaf patiënte duidelijk aan dat zij wilde overlijden door middel van euthanasie. De volgende dag werd de arts gebeld met de mededeling dat patiënte die ochtend ernstig benauwd was geworden en dat zij nauwelijks aanspreekbaar was. De arts heeft patiënte direct bezocht.
Hij trof patiënte transpirerend, licht kreunend en ernstig benauwd aan. Er viel grotendeels niet met patiënte te communiceren. Op een helder ogenblik heeft de arts patiënte gevraagd of zij in slaap gebracht wilde worden, waarop patiënte 'ja' antwoordde. De arts heeft patiënte toen gesedeerd. De arts had de verwachting dat patiënte snel zou overlijden, maar het overlijden bleef uit. De arts heeft toen besloten om de euthanasie uit te voeren.
De commissie stelt vast dat patiënte als gevolg van het toedienen van medicatie in verband met benauwdheid, ten tijde van de uitvoering in een mogelijk reversibele toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. Voordat patiënte in deze toestand van verlaagd bewustzijn geraakte, had patiënte de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie verzocht, was de arts overtuigd geraakt van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van patiënte, had er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen patiënte en de consulent, die oordeelde dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan en was de arts voornemens het verzoek van patiënte in te willigen.
De commissie is van oordeel dat een reversibele toestand van verlaagd bewustzijn, door medicatie ontstaan, (ook zonder tekenen van mogelijk lijden) niet behoeft te worden opgeheven met het enkele doel om de patiënt de ondraaglijkheid van het lijden tegenover de arts te laten bevestigen. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn (EuthanasieCode 2018, pagina 48). Terecht is de arts hiertoe niet overgegaan.
De commissie is gezien het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en een uitzichtloos en ondraaglijk lijden van patiënte.
Overige Zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts patiënte voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.