Oordeel 2021-96, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing.
Snel traject door de arts van Expertisecentrum Euthanasie vanwege de zeer snelle verslechtering van de patiënte, waarbij de behandelend artsen om verschillende redenen de euthanasiewens van patiënte niet wilden uitvoeren.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de vijftig en zestig jaar, werd dertien maanden voor het overlijden een adenocarcinoom (kanker die zijn oorsprong heeft in klierweefsel) geconstateerd, die zeer waarschijnlijk zijn primaire oorsprong in de dikke darm had. Tevens bleek sprake van uitgebreide uitzaaiingen naar de lever, de longen, het buikvlies en de lymfeklieren. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Sinds twaalf dagen voor het overlijden verbleef de vrouw in het ziekenhuis vanwege een ernstige verslechtering van haar situatie.
De vrouw was volledig uitgeput door haar ziekte en was zelfstandig tot niets meer in staat. Zelfs eten was bijna te vermoeiend en zij kon alleen nog maar vloeibare voeding nemen. Hierdoor vermagerde en verzwakte de vrouw steeds verder. Zij had een pijnlijke opgezette buik, waarbij de pijn met medicatie niet volledig onder controle was. Door de opgezette buik kon zij alleen nog maar op haar rechterzij liggen en had daardoor decubitus (doorligwond) ontwikkeld op haar rechter oorschelp. Zij leed onder het verlies van autonomie, de fysieke aftakeling en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
Twee weken voor het overlijden had de vrouw haar euthanasiewens kenbaar gemaakt aan haar huisarts. Zij wilde om principiële redenen niet aan het verzoek voldoen. De huisarts had dit niet eerder aan de vrouw laten weten en evenmin geïnformeerd naar de wensen van de vrouw over het levenseinde en over de mogelijkheden die er bestonden. De huisarts verwees de vrouw naar Expertisecentrum Euthanasie (hierna EE). Kort na het gesprek met de vrouw ging de huisarts met vakantie en had deze casus niet overgedragen aan een collega.
Twee dagen na het gesprek met de huisarts werd de vrouw opgenomen in het ziekenhuis. De vrouw verzocht de behandelend arts aldaar om euthanasie. De behandelend arts was niet op de hoogte van de wensen van de vrouw en haar voorgeschiedenis nu de huisarts geen overdracht aan een collega had gegeven. Daarom wilde zij niet aan het euthanasieverzoek voldoen.
Een week voor het overlijden werd de vrouw aangemeld bij EE. De arts heeft één keer met patiënte gesproken, te weten vijf dagen voor het overlijden. Vanwege de hoge lijdensdruk en het late stadium waarin EE werd ingeschakeld zag de arts zich genoodzaakt snel te handelen. Daarmee was sprake van een kort traject.
De arts concludeerde dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat de vrouw helder van geest was en zich bewust was van de strekking van haar verzoek. De vrouw wilde een menswaardig einde krijgen waarbij voor haar zowel euthanasie als palliatieve sedatie acceptabel waren. De behandelend arts wilde niet overgaan tot palliatieve sedatie nu de situatie van de vrouw volgens haar nog niet zodanig was dat palliatieve behandeling gestart kon worden. Dit was voor de arts een onbegrijpelijk standpunt.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. De vrouw lag te wachten op de dood, aldus de arts. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde met spoed een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de vrouw vier dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Ook de consulent schatte de levensverwachting van de vrouw als zeer beperkt in, waarbij het de vraag was of de vrouw de geplande uitvoeringsdatum zou halen.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.