Oordeel 2020-153, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing
Bij patiënt werd eierstokkanker vastgesteld, ondanks chemotherapie waren er geen verbeteringen.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Introductie van de casus
Bij een vrouw, tussen zeventig en tachtig jaar oud, werd in het voorjaar van 2020 eierstokkanker (tubacarcinoom) vastgesteld. Toen men haar wilde opereren bleek dat geen goede mogelijkheid meer te zijn en werd haar chemotherapie voorgesteld. Aanvankelijk wilde zij dat niet omdat het niet genezend was en haar kwaliteit van leven erdoor zou verminderen. Haar familie drong erop aan de chemotherapie toch te proberen. Het bleek al snel dat zij er slecht tegen kon: zij had diarree en tintelingen in handen en voeten. Daarom stopte zij met de chemotherapie. Eind september kreeg de vrouw buikpijn en had zij een ernstige verstopping. Daarvoor kreeg zij middelen maar die hielpen onvoldoende. Als palliatieve middelen (lijden verzachtende middelen) heeft zij eerst wietolie geprobeerd, later oxycodon (een krachtige pijnstiller) en uiteindelijk morfine. De pijn was hiermee, op regelmatige krampen na, te verdragen. Daarnaast kreeg zij zetpillen tegen de misselijkheid en het braken. Dat had weinig effect maar de vrouw wilde geen andere manieren meer proberen omdat dit alleen maar haar lijden zou verlengen. De arts schreef in haar verslag dat zowel de behandeld gynaecologen als zijzelf de vrouw hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
Het lijden van de vrouw bestond eruit dat ze amper meer eten of drinken kon binnenhouden, dat zij steeds misselijk was en heel erg vermoeid. Door de vermoeidheid had zij problemen om de aandacht ergens bij te houden, waardoor zij niet meer kon lezen of televisiekijken. De vrouw leed verder onder de angst voor toename van verlies van functies en van ontluistering. De arts zag dat de vrouw uitgeput was. Zij kende haar als een positief ingesteld persoon die koos voor kwaliteit van leven. Die kwaliteit was nu ver te zoeken. Daarom begreep de arts dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk was. Omdat er sprake was van een ernstige mate van eierstokkanker (graad 3 c), er uitzaaiingen waren in het buikvlies (peritonitis carcinomatosa), en er geen manieren waren om het lijden te verlichten was de arts overtuigd van de uitzichtloosheid van het lijden. Geruime tijd voordat de vrouw ziek werd, besprak ze met de arts haar wens tot euthanasie als zij geen kwaliteit van leven meer zou ervaren. Zij had als ziekenverzorgende en in haar familie veel ziekte en lijden gezien en had duidelijk voor ogen wat zij wel en wat zij niet meer zou willen.
Nadat zij gestopt was met de chemotherapie heeft zij haar wensen betreffende euthanasie op papier gesteld. In alle daaropvolgende gesprekken met de arts is euthanasie aan de orde gekomen. Eén dag voor haar overlijden gaf de vrouw aan dat het zo slecht ging dat zij nu euthanasie wilde.
De arts was ervan overtuigd dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Ze had die overtuiging omdat zij meerdere keren met de vrouw onder vier ogen had gesproken over euthanasie en nooit enige twijfel had gezien. Zij zag de vrouw als een onafhankelijk, slim persoon die zich niet liet beïnvloeden door anderen.
Een week voor haar overlijden verzocht de vrouw om de SCEN-arts in te schakelen. Zij was bang dat als zij langer wachtte, zij suf of verward zou zijn. De consulent kwam een dag later. Hij gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van de vrouw. Op het moment van zijn bezoek vond de vrouw haar lijden nog net niet ondraaglijk. Op het moment dat zij dat wel vond (drie dagen later), nam de arts contact op met de consulent en kwam de laatste tot de conclusie dat nu aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012 De vrouw had, omdat er bijna geen infuus bij haar geprikt kon worden, voor de chemotherapie een port-a-cath gekregen (een implanteerbaar hulpmiddel - een katheter - waarmee artsen gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot grote, diep gelegen aders). Zij had verzocht deze port-a-cath te laten zitten om die te gebruiken voor een mogelijke euthanasie. De euthanatica zijn via deze toegang toegediend. Wat betreft de controle of er sprake was van een voldoende diep coma om de spierverslapper veilig toe te dienen, had de arts een pijnprikkel toegediend en naar de (afwezigheid) gekeken van de wimperreflex (een onwillekeurige beweging die gemaakt wordt als de wimper wordt aangeraakt).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.