Oordeel 2024-009, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek van een patiënt met dementie.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij patiënt, een man tussen 80 en 90 jaar, werd vier jaar voor het overlijden mild cognitive impairment (MCI) vastgesteld. Ongeveer drie maanden voor het overlijden werd de diagnose dementie vastgesteld, met zowel kenmerken van de ziekte van Alzheimer als lewy body dementie. Patiënt merkte dat hij cognitief achteruitging. Als hoogopgeleide en zeer intelligente man ervoer hij de achteruitgang van zijn cognitie als zeer belastend. Hij was de grip op zijn leven aan het verliezen. Patiënt kon zich niet meer concentreren op het lezen of tv kijken. Hij was vergeetachtig en sociale contacten werden hem gauw te veel. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
Patiënt had eerder met zijn toenmalige huisarts over euthanasie gesproken. Na een verhuizing, ongeveer vier jaar voor het overlijden, had hij zich ingeschreven in de praktijk van de arts. Direct tijdens het eerste kennismakingsgesprek heeft patiënt met de arts over euthanasie gesproken. Patiënt heeft de arts ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht en de arts herhaaldelijk aangegeven verdere aftakeling niet te willen meemaken. De arts stelde vast dat patiënt, ondanks zijn dementie, heel goed kon verwoorden waarom hij euthanasie wenste. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht patiënt twee weken voor het overlijden. Volgens de consulent had patiënt goed nagedacht over zijn euthanasiewens en dit al in een vroeg stadium met de arts besproken. Patiënt kon de gevolgen van zijn besluit goed overzien. De consulent achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. De consulent kwam tot de conclusie dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek en het ondraaglijk lijden. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af.
Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek voldoet in het algemeen de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt. (EuthanasieCode 2022, pagina 49).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.