Oordeel 2023-094, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een patiënte met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij patiënte, een vrouw tussen 60 en 70 jaar oud, werd een maand voor het overlijden de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, een snel progressieve ziekte met mentale en fysieke aftakeling, vastgesteld. De ziekte van Creutzfeldt-Jakob is een vorm van dementie. Genezing hiervan is niet mogelijk. Patiënte verbleef in een hospice.
Het lijden van patiënte bestond uit lichamelijk aftakeling, functieverlies, toenemende afhankelijkheid en het verlies van zelfstandigheid. Patiënte leed onder het gebrek aan perspectief op verbetering van haar situatie. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.
Patiënte had bij haar aanmelding in het hospice haar euthanasiewens geuit. Direct tijdens het eerste kennismakingsgesprek met de arts, tien dagen voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar euthanasieverzoek nadien meerdere malen herhaald.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een SCEN-arts. Deze SCEN-arts bleek patiënte eerder in de waarneming te hebben gezien. Hierop heeft de SCEN-arts de casus overgedragen aan een collega-SCEN-arts. Deze consulent achtte zich onafhankelijk ten opzichte patiënte en de arts. De consulent bezocht patiënte vier dagen voor het overlijden. De consulent achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.