Oordeel 2023-022, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij dementie en een autismespectrumstoornis.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een man, tussen de 80 en 90 jaar, leed sinds ongeveer twee jaar voor het overlijden aan dementie. Ondanks verschillende onderzoeken werd het niet duidelijk welke vorm van dementie patiënt had, maar meest waarschijnlijk was dit frontotemporale dementie (FTD). Hiernaast was patiënt gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis.
Het lijden van patiënt bestond uit het verlies van autonomie, regie en zelfstandigheid als gevolg van zij dementie. Daarnaast ging zijn mobiliteit dermate achteruit dat hij frequent viel. De verandering in het functioneren kon hij door zijn persoonlijkheid met autisme niet opvangen of verdragen. Ook raakte hij door de cognitieve achteruitgang toenemend in conflict met anderen. Een verpleeghuisopname dreigde en dit wilde patiënt niet meemaken.
De huisarts van patiënt vond de situatie te complex. Hierop wendde patiënt zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. De arts sprak driemaal met patiënt. Tijdens het eerste gesprek, een jaar voor het overlijden, was het verzoek van patiënt nog niet actueel. Patiënt verzocht de arts ruim twee maanden voor het overlijden over te gaan tot levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Daarnaast achtte de arts patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke psychiater. Deze bezocht patiënt ruim twee weken voor het overlijden. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, dat er geen redelijke andere oplossingen voor patiënt resteerden en dat het lijden uitzichtloos was. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt een week voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek en het ondraaglijk lijden. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af.
Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek voldoet in het algemeen de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt. (EuthanasieCode 2022, pagina 49).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.